dinsdag 28 januari 2014

Vasbyt

Het zal hem lukken. Zo zeker als een tautologie. Deze avond, kan hij naar waarheid zeggen, is hij onoverwinnelijk. Er zijn schimmen op de vloer en visioenen in zijn bier. Hij is best knap, vanuit deze hoek, in dit licht.

Ik vloek. Hem aandachtig in de spiegel laten kijken vestigt zijn aandacht op Averroës’ wanhopige zoektocht. Het verhaal eet zichzelf op. Muzen evoceren in bedenkelijke referenties verandert daar geen hor aan. Nee, het zal anders moeten.

Het zal hem lukken. Zo zeker als een tautologie. Andreas stapt zelfverzekerd uit de douche. Florian en Lalo kijken loom op uit de zetel. Een handdoek en een sigaret, daarmee zou hij al een eind komen nu. Ze komen beiden overeind. Florian werpt hem de handdoek toe die rond zijn eigen middel hangt, met de toevoeging dat Lalo de andere handdoeken heeft weggegeven. Die plaatst op zijn beurt Andreas een net aangestoken sigaret tussen de lippen en kleedt zich zonder verder commentaar uit om zich ook te gaan wassen. Florian en Andreas staren zijn gespierde billen na. Geboetseerd, gebeeldhouwd. Wordt het nu zo warm of verbeelden ze zich dat?

Ik keil de inhoud van mijn assenbak door het zolderraam. Wat is dat toch met seks en kunstenaars? En sinds wanneer noem ik mezelf een kunstenaar, een die bovendien mateloos verlangt naar transgressieve kunst?

Het zal me lukken. Zo zeker als een tautologie. Ik grabbel door de rommel onder mijn bed. Ergens moet toch nog ondergoed liggen. Er verschijnen genoeg zakdoeken, verfrommeld, dichtgeplakt, een vort, wee geurtje verspreidend. Die gooi ik op een vreugdevuurtje dat ik van mijn cursussen heb gemaakt. De rook begint al een plek te maken op het plafond. Ik kom ook een gebruikt maandverband tegen, maar ik kan me geen gelegenheid herinneren waarbij een vrouwspersoon zich heeft verwaardigd mijn hok te betreden. Is het geleden van de huurder voor mij dat er gekuist is onder dat bed? Drie maanden?

Ik keer terug van het toilet en staar moedeloos naar het blad. Zo wordt het alleen maar duidelijker dat er helemaal niets lukt. Ik ruik aan mijn tshirt. Het stinkt. Ik keil het buiten. De wind jaagt het achter de as van zo-even aan.

Het zal hem lukken. Zo zeker als een tautologie. Hij weet niet meer zo zeker wat hij moet bereiken en hij vindt het echt een flutgedachte. Natuurlijk is het punt van een tautologie dat die zeker is, maar fraai is anders.



Het zal haar lukken. Zo zeker als een tautologie. Of toch niet, want dat doet het helemaal niet, dus ze wordt gek en ze springt uit het raam, maar het raam is jammer genoeg dicht, dus springt ze ertegen en smakt onzacht op de houten vloer neer en ze bloedt uit haar hoofd. Als het allemaal niet zo een pijn zou doen, was het hilarisch. Zoals geweld tegen vrouwen nu eenmaal is.

Ze is niet eens een vrouw, ze is een personage. Ik mag toch kiezen wat ik doe met mijn personages. Daarzie, ik zal nog gebons op haar deur laten klinken en de deur geeft al gauw mee. Daar komen de verkrachters, op de ouverture van Willem Tell, Nazgûlkreten slakend. Maar wat zal er haar lukken? Ik zucht, rommel door de belt die ik van mijn bureau heb gemaakt. Gelukkig, er is nog tabak. Ik rol een sigaret en zet me neer op de zinloze papierberg die ik heb volgekrabbeld.

HET ZAL           LUKKEN.

Ik werp de alcoholstift het raam uit. Wie het zal lukken bekijk ik later wel weer. Mijn muur zal het me in ieder geval niet meer laten vergeten. Ik zink weer neer op het bureau. Ooit heb ik dingen geschreven waar ik tevreden over was. Die moeten ergens zijn. Ik trek willekeurig bladen uit de stapels. De meesten zijn maar halfvol, staan vol doorstreepte tekst of symbolen- en pijltjessystemen waarvan de betekenis niet meer te achterhalen valt. Af en toe begint er eentje netjes met een titel en volgt er zowaar ook een – ietwat – coherent verhaal. Ik lees aandachtig, alsof ik per ongeluk op iemand anders dagboek ben gestuit, iemand van wie ik hou, maar die ik nu pas leer kennen door deze schrijfsels. Ik gnuif afkeurend op de spelfouten, grijns op referenties die eigenlijk uitgaan van verkeerd begrepen lyrics en pijnig mijn hersenen op sommige van de ook voor mij obscuur geworden verwijzingen. Ik schrijf voor de zoveelste keer op een losse snipper dat ik mezelf zou moeten annoteren. Dan bonkt een brute rukwind mijn raam dicht. Ik schrik op, een beweging die razendsnelle tektoniek van mijn papieren continenten op gang brengt. In een reflex duikel ik achter een stapel aan. Ergens in de zweefvlucht besef ik mijn stommiteit. Ik kom met een pijnlijke klap op het hout terecht, een lawine in mijn spoor. Ik blijf hier maar even liggen.

                               ⌐> IE?
HET ZAL NIET LUKKEN.
  ∟> WAT?

Ik staar wazig naar de muur. De tekst danst voor mijn ogen. Eronder zit Myron, zijn gezicht in zijn handen. Er loopt bloed over zijn armen. Ik ga recht zitten. Mijn hoofd bonst, ik bots tegen een been aan. Ik kijk naar boven, langs het been, onder een rok. Erboven verschijnt het gezicht van Elis. Papier danst door de ruimte. Het raam is kapot. Dat verklaart alvast waarmee Myron zich nu weer heeft gesneden. Ik hijs mezelf overeind. Ook Myron is opgestaan. Zijn hoofd verbergt zijn kunstige negatie van mijn graffiti. Zijn gezicht vertoont twee afdrukken van handen, in bloed. Het ziet er uit als oorlogskleuren. Ik probeer voorzichtig het glas bij elkaar te vegen. In mijn handen doen de stukken verwoede pogingen om te fuseren tot een glazen ajuin. Elis snuift spottend. Ze neemt de scherven van mij over. In geen tijd ligt de ajuin in haar handpalm. Ze keert het ding een paar keer om, staart erdoor naar Myron en mij en werpt het dan krachtig door het raam. Myron wil zich erachteraan storten, maar we omklemmen zijn schouders voor hij zich goed en wel heeft kunnen afzetten.

Het zal hem lukken. Hij heeft er geen zicht op wat, maar dat hoeft nu niet. Als het maar lukt.

Elis komt uit de douche en vraagt om een handdoek. Ik overschouw mijn puinhoop. Ik ben bang dat ik al mijn handdoeken uit het raam heb gekieperd. Dan moet ze maar zo drogen. Ze werpt een zachte blik op Myron, die ligt te slapen op mijn matras. Daarna kijkt ze over mijn schouder naar de tekst. Ze knikt en gaat bij het raam staan. De wind wervelt bijna zichtbaar rond haar lichaam.

Hij wacht af.

We roken onder het drogen. We zijn uit het raam geklommen en zitten nu op het dak. Het is lang geleden dat ik heb rondgekeken. Ik ben vergeten hoe het gaat. Misschien zal ik wel een andere manier ontdekken. Ik vergeet mijn cigarillo af te tikken. De askegel landt onverhoeds in mijn schaamhaar. Ik doe een onhandig dansje om de as af te schudden. Schaapachtig wuif ik naar de roodharige tweeling op het dak tegenover ons. Hun asymmetrische kapsels vormen elkaars spiegelbeeld. Ze vermaken zich ermee haarspeldjes door mijn raam te gooien. Achter hen gaat de zon onder. Ik stel me voor dat hun silhouetten een tragedie of komedie voor mij spelen. Weten doe ik het niet, maar het maakt niet uit of ik het een of het ander kies. Het lukt wel.

Geen opmerkingen: