zaterdag 22 juni 2013

Ce n’est qu’un anneau, mec

Het weer is te mooi. Zonder enige consideratie om haar neerslachtigheid fluiten vogels vrolijk hun seksmelodieën. Honden hossen konten snuffelend achter elkaar aan. Het gras blaakt groen en stuift ongeremd zijn pollen rond. Tienerjongens bewijzen hun potentie door met elkaar te voetballen in bloot bovenlijf, de meisjes laten zich bewonderen in lichte jurkjes die zachtjes opbollen onder het zomerbriesje. Een naïeve passant zou hen de toeschouwers noemen. Mara weet echter al te goed dat deze meisjes de leiding nemen in de paringsdans, wat de bezwete torso’s met hun balspel daar ook van mogen denken. Ze wil naar hen toe lopen, hen door elkaar schudden, hen toeschreeuwen er niet aan te beginnen. Zeker, nu zijn ze begeerlijk, nu zijn ze sterk, nu zetten zij de krijtlijnen uit. Nu hebben ze dus ook geen reden om enige aandacht te besteden aan het hysterische gekrijs van een deplorabele oude vrouw wier tranen worden benadrukt door haar uitgelopen make-up. Niet helemaal het accent waarvoor ze ging.

Kenrick vloekt en claxonneert naar de dronkaard die onverhoeds oversteekt. De man zwaait zijn armen breed en spuwt op de voorruit. Kenrick wil uitstappen en de vlegel op zijn gezicht slaan, maar Lana legt haar hand op zijn been en maant hem tot kalmte. Ze kijken allebei even nog gespannen naar de oversteek van de beschonken dwaas. Kenrick werpt een blik in de spiegel en weer op de man. Ze lijken wel wat op elkaar, deze dronkaard en hij.
Getoeter wekt hem uit zijn gepeins, hij trekt weer op. Lana en de zon verdrijven de muizenissen gauw genoeg.

Lana legt aandachtig de laatste hand aan haar make-up. Haar spiegelbeeld glimlacht om zoveel juveniele schoonheid. Lana strekt haar hand uit naar de volle, donker rode lippen die zich zo in haar verlustigen. Geruisloos wijkt de spiegel terug. De geluiden van de eeuwige festiviteiten dringen de badkamer binnen: klinkende glazen, knallende kurken, schetterende muziek en een eindeloos divers rumoer veroorzaakt door geëxhilareerde genodigden. Als de zelfbewuste keizerin van dit imperium van vreugde schrijdt Lana de zaal in. Hoofden draaien haar kant uit, gesprekken stokken, een aanzwellend orkestraal geeft alles nog dat vleugje extra cachet. Hier is het middelpunt, hier is het centrum van de aandacht.
Een stralende Kenrick stapt op haar toe, neemt haar in zijn armen. Gezamenlijk wervelen ze dansvloer op. Gelukzalig werpt Lana haar rode lokken los.

Endre strompelt de bar uit. De tram, hij wil gewoon de tram. Maakt niet uit dewelke, gewoon… weg. Schelle claxons schreeuwen hem toe dat hij hier teveel is. Hij houdt zich met moeite overeind, ziet een auto dansen. Hij knijpt zijn ogen samen, tuurt naar de inzittenden, ze lijken op een ver vervlogen eergisteren. Zo snel als de herinnering voor hem danste, zo snel vervaagt ze weer. De olijke ochtendzon bezorgt hem dreunende koppijn. Aan de tramhalte klapt Endre dubbel, onder het goedkeurend oog van vele hongerige smartphones.

Een zomers streepje jazz schelt uit de grammofoon. Lana opent de balkondeuren en werpt een vergenoegde blik op de schitterende tuin. Ze ontdekt Kenrick die een rondleiding geeft aan een paar gasten. Hij vertelt geanimeerd, met brede gebaren, vermaakt zich duidelijk. Lana haalt zich het moment voor de geest toen Kenrick haar voor het eerst door die wonderlijke tuin leidde: zijn niet aflatende aandacht, hoe hij zachtjes haar schouder beroerde wanneer hij haar aandacht wilde vestigen op een detail, de galante handkus aan het eind.
De grammofoon springt onverwacht af, met een schril gekras. Het groepje onder haar is uiteen gegaan. Kenrick neemt nog afscheid van een meisje. Hij brengt haar hand naar zijn lippen. Het meisje werpt gelukzalig haar rode lokken los. Trillend keert Lana naar haar spiegel. Ze reikt naar de alsemkleurige lippenstift.

Kenrick stapt uit de auto en opent de motorkap. Een dikke walm begroet hem. Lana hangt uit het raam. Hoe ze nu op het vliegveld moet raken. Kenrick neemt zijn gsm en belt de wegenwacht. Dat ze haast mogen maken. Als hij zich weer in de richting van Lana keert ziet hij dat ze staat te praten met een jonge gast in een cabrio. Een tweede is bezig haar bagage uit zijn auto naar de cabrio te verzetten. Lana wuift naar hem. Geen zorgen, zo is ze gewoon zeker op tijd.
Als de wegenwacht hem ten langen leste heeft gedepanneerd, rijdt hij eenzaam naar huis. Hij snakt naar een glas bier.

vrijdag 21 juni 2013

Kere weerom

Er zit iets in de lucht, iets in mijn oog. Ik heb te lang met je gedanst. Een straatlantaarn flikkert een paar keer tam en dooft uit. Een verre stem mompelt iets onverstaanbaars, er wordt gespuugd. Een autodeur klapt dicht, de gierende banden klinken vlakbij mijn oor, maar ook dof. Met veel moeite breng ik een hand naar mijn gezicht. Warm, dik, kleverig. Mijn hoofd begint te bonzen en te tollen. Misschien moest ik maar eventjes gaan slapen, dan wordt alles vast veel duidelijker.

Daar, op de parking van de fitnessclub. I am Daar staat hij bij zijn dikke Audi. Mijn razernij draaft the push voorwaarts, hij kijkt niet op uit zijn koffer, zoekt iets in zijn that makes sporttas. Ik grijp de kofferklep en duw ze neer. Hij tiert, you move vloekt, struikelt bij het snelle wegdraaien uit de greep van I am the zijn wagen. Een vuist landt op zijn gezicht, een knie in zijn push that kruis. Ik timmer in zijn richting zonder veel beleid. Ik makes you move voel mijn slagen niet aankomen. En dan mis ik er daadwerkelijk een. En nog een. De volgende tel wordt alle lucht uit mijn longen gemept. Een slag op mijn oor geeft gekraak en ellendig gepiep. Ik wijk terug, duizelig. Ik heb hier duidelijk niet heel erg over nagedacht. Hij grijpt me bij mijn keel en werpt me neer. Ik krul op, denk alleen nog maar aan de pijn minimaliseren. Hij schopt. Dan knapt mijn linkerarm. Waarom heb ik niet nagedacht?

Je was niet gekomen. Ik staar uit het raam. Natuurlijk is het gezellig met de anderen, maar niet zo gezellig als wanneer jij erbij geweest was. Je had nochtans gezegd dat Je er zou zijn. Misschien kom je nog, je weet waarheen we gaan.
We stappen uit de auto. In het portiek zit iemand. Het licht floept aan als wij erin lopen. Je heft je hoofd naar ons op, je bebloede, beurse hoofd.
“Hij wilde niet dat ik kwam.”
Het komt er gesmoord uit. Ik duw mijn nagels in mijn handpalmen. Boeten gaat die fucker.