vrijdag 7 september 2012

Later dan ooit

"Zit ik nu in een van je verhalen?" Vogel neemt aandachtig de omgeving in zich op, nu ze echter geworden is. Wolf knikt en geeft mee dat hij geen fan is van letterlijk weergegeven dialogen, dat het meer gaat om wat hij ervaart en onthoudt. "Betekent dat dat je me een schuilnaam geeft?" Vogel tatert onschuldig verder, Wolfs blatante egoïsme negerend. Wolf grijnst dat hij een erg mooie heeft, juist omdat Vogel thuis de enige is die niet tot de volière veroordeeld is. Vogel houdt zijn hoofd scheef en kijkt Wolf schattend aan, terwijl die zich afvraagt of hij te loslippig was. Misschien moet hij Vogel maar van geslacht veranderen, zodat hij zichzelf zeker niet herkent. "Gebeurt er ook nog wat of blijven we naar je quasi interne monoloog luisteren?" Wolf likt zich de lippen. "Ik heb koppijn." Kurt jengelt, zijn armen geklemd om de benen van zijn grote voorbeeld, de wijze Greg. Vogel trekt een wenkbrauw op. "Ga je nu maar wat pochen met je muziekgeschiedenis?" Greg riposteert dat het zo eenvoudig niet is je oorspronkelijke intenties ongeschonden te behouden. Kurt laat zijn leermeester los. "Vind je jezelf nu ook niet een tikje arrogant?" Wolf laat zijn schouders wat zakken. Zijn ogen vragen of het te veel is. "Er zijn zelfs aan wat ik van je snobisme verdraag grenzen, ja." Vogel is categoriek, de vuige kantiaan. "Je naam - jezelf buiten de wet stellen, tot daaraan toe. Maar een muzikant van dat kaliber inzetten om jezelf te representeren is er wel wat over." Dat Vogel gewoon boos is omdat Wolf zijn idool - terecht - onderwerpt aan een ander, luidt de repliek. Theetje komt tussen: of Wolf Vogel niet eens eindelijk rechtstreeks van antwoord kan dienen. Het luistert wat vermoeiend zo.
"Wanneer komt de lynchiaanse twist?" Nu de aandacht is afgeleid van muzikanten die van anderen slippendragers zijn - muzikanten tout court dus - is Vogel weergekeerd naar het attentief beschouwen van het zonnige hoekje van Wolfs verbeelding dat hen omgeeft. Wolf trekt een gezicht, zich er niet geheel van bewust dat zijn tanden daarbij nogal agressief bloot komen, iets wat de andere twee even van hun à propos brengt. Is hij dan zo doorzichtig, zo zeer beperkt tot één enkel kunstgreepje? De verwarde blikken van de anderen stellen hem even gerust. Het valt wel mee met die transparantie. Herkenbaar mag het toch zijn, dat geeft de lezer een kapstok waar hij zijn verwachting aan kan ophangen. Die hoeft niet elke keer te worden ingeleverd bij een vestiaire waar ze wild wordt bespuwd, verscheurd en verbrand. Er mag al eens een adempauze zijn. Het eeuwige non sequitur gaat Vogel nu doen?" Theetje proest het uit. Half geciteerde monoloog is kennelijk hoogst vermakelijk. Vogel nestelt zich gewoon een tak hoger.
Kronos keert zich intussen tegen ons: de tijd kort, een eeuwigheid gaapt er eenzaam voorbij. Wolf kan zich wel vinden in een einde in dit gezelschap, maar hij weet dat de werkelijkheid eenzaam is. Solo dolo. Hij maant de verslinder weer tot stilstand. Vogel werpt hem nog eens zijn karakteristieke scheve blik toe. "Die woordspelingen ziet niemand." Hij vervaagt, Wolf voelt zich worden weggezogen in het eigenhandig vervaardigde woordenlabyrint.  Hij blikt links en rechts: van de ene kant wordt hem verweten mensen slechts als middel te hanteren, van de ander dat hij het gezicht niet weet te herkennen. Ergens er voorbij voelt hij het half geërgerde, half geamuseerde ogengerol van de twee die hij maar niet scherp voor zich krijgt. Zijn longen vullen zich met tranen. "Ik weet het ook niet meer." Het orakel van Delphi krabt hem achter de oren. "Flink zo." Soms is het of ik Merlijn ben. Een fata morgana, natuurlijk. "Je doet het nog steeds. Luister je wel?" Vogels stem haalt hem met een schok uit de vis. Jona blijft eenzaam achter. "Je had gelijk", richt Wolf zich tot Vogel, "niemand ziet ze. Zelfs ik misschien niet meer." "Dat heb je met een lacune van weken in je schrijfproces." Theetje doemt op aan de andere zijde van Vogel. "Gaat dit allemaal nog ergens heen?" Wolf werpt in wanhopige overgave de handen hoog. In een tekst bol van zijn liefhebberijen; geloven ze nu nog niet dat hij hen stiekem een beetje mist? Moet hij het spellen? "Buchstabieren Sie bitte", zegt de rat aan gene zijde van de Styx.
Grauw, zijn vacht, zijn stem. "Ik heb jullie genoeg te vertellen. Ongetwijfeld zal ik dat zorgvuldig nalaten. Dat kan ik goed."
Hij keert, zijn tred weg van hen een jubel, zijn maag een melancholie en een twijfel. Scherper dan echt reizen ze mee.