dinsdag 21 december 2010

Factum et verum non convertuntur

Het is niet bijzonder uitnodigend, maar misschien is dat de bedoeling. Met voorzichtige stapjes ga je het trapje af naar de stalen kelderdeur. Je doet je best in de voetafdrukken te gaan staan die een ander al achterliet in de sneeuw. Niet eenvoudig op die wiebelige naaldhakken van je. Je klopt drie keer op de deur, wacht een tel, klopt nog eens, wacht nog een tel en klopt tenslotte nog twee keer. De deur opent niet meteen. Bevend van de koude vraag je je af of je het misschien verkeerd hebt gedaan. Of te zacht. Je draalt nog wat, kijkt om je heen en schrikt dan op bij het geknars van de deur die zich buiten je blikveld toch opent. Je haalt diep adem. Zo ver ben je dan toch al, het is nu dwaas om terug te keren. Je kijkt de potige vrouw aan die de deur openhoudt en knikt haar toe. Daarna glip je langs haar heen.

Ze duwt mijn hoofd van haar schouder. Als ze poker speelt, ben ik weinig meer dan een ornament aan haar linkerzijde. Ze wil nauwelijks aangeraakt worden. Ik sta dan maar op om haar glas whisky nog eens te laten bijvullen. En het mijne ook, vanzelfsprekend. Terwijl ik me naar de bar begeef, streelt een streep maanlicht mijn gezicht. Samen met de frisse nachtlucht heeft ook een nieuwe bezoeker zich naar binnen gewurmd. Twee gevulde glazen worden voor mijn neus gezet, maar ik ben eerst even gefixeerd door jou, de nieuwe speler. Je huid is diepbleek, als van een ijskoningen, maar je hoofd wordt omzoomd door blondrossige lokken die de schijnbare koude die er van je uitgaat nuanceren. Majesteitelijk schrijd je langs het blackjack en de roulette, naar de laatste vrije stoel bij het poker. Gebiologeerd neem ik weer mijn plaats in aan de zijde van mijn donna.

Geleidelijk aan worden de andere spelers aan stukken gespeeld. De een na de ander staat blut op van haar stoel. Zoals het filmisch hoort wordt het een epische strijd tussen jullie twee. Maar voor jou ziet het er niet bijzonder goed uit. Vooral mijn beschermdame heeft de grote potten binnen gerijfd. Je hebt ook een paar keer goed je slag weten te slaan, maar ze heeft toch bijna dubbel zoveel chips als jij. Bovendien moet je nu al voor de derde opeenvolgende keer het hoofd buigen in de strijd die nog slechts tussen jullie voortwoekert. Er ligt een verbeten trek om je mond.

“Ik ben moe. Doe jij maar verder. Zorg dat ze niks over houdt, dat moet zelfs jou wel lukken.”

Ik schrik. Het is niet echt tegen de regels om mij verder te laten spelen, maar als belediging aan jouw adres kan het wel tellen. Hulpeloos staar ik naar de enorme hoop chips. De deler kucht. Ik kijk op. Ze trekt vragend haar wenkbrauw op. Machteloos haal ik de schouders op en kijk naar jou.

“Kan je goed pokeren?” Er klinkt geen woede of verwijt door in je stem, hoewel je toch moet koken van razernij. Ik schud mijn hoofd. “Voor geen meter, ik ben maar een man. Maar ik zal wel moeten.” Je glimlacht meewarig en knikt. De kaarten worden uitgedeeld.

1 opmerking:

Anoniem zei

Knap.

Giambattista had poker vast een goed voorbeeld gevonden.