woensdag 8 september 2010

Nocturnale Infusies

Hij heeft grijs haar, een slonzige stoppelbaard en ogen die een diepe vermoeidheid verraden. Hij zit voorovergebogen, wrijft met zijn handen over zijn mond, over zijn ogen, legt ze dan weer op zijn hoofd. Hij begint een sigaret te rollen, zijn vingers trillen, hij laat wat tabak vallen. Hij vloekt binnensmonds en begint opnieuw. Dit keer lukt het wel. Hij steekt de sigaret achter zijn rechteroor en duwt zo de sigaret die daar al zat weg. Verbaasd kijkt hij naar het oudere exemplaar, dat nu op de grond ligt. Voorzichtig voelt hij ook eens achter zijn linkeroor. Ook die plaats is bezet. Hij glimlacht treurig, beseft hoe lang hij hier al op de spoed zit. Hij staat op en gaat naar buiten. Tijd voor een stevige shot nicotine. Ik blijf hem bekijken door de glazen deuren, terwijl hij zich overgeeft aan de genoegdoening.

Er is vooral lawaai. Gieren, suizen, brullen, bonken, klappen. En andere dingen zonder duidelijke namen, vooral die eigenlijk. Dat leven dat aan je voorbijflitst is er niet. Misschien omdat ik ook niet dood ga. Dat zou mijn getuigenverslag enigszins inkorten.

Een kloeke verpleegster roept een naam. Niemand reageert. Ze herhaalt de naam. Ik zeg haar dat het misschien de sigarettenman is, dat hij buiten staat te roken. Ze rolt met haar ogen, duidelijk geƫrgerd door dit vertoon van een verregaand gebrek aan geduld en zelfbeheersing. Ik loop naar buiten en vraag de man of hij het is. Hij zegt o, bedankt, duwt zijn derde sigaret uit in de assenbak, hoewel hij er nog maar nauwelijks aan is begonnen en komt weer naar binnen. De verpleegster trekt misprijzend haar neus op, gebarend dat hij haar moet volgen.

Je herinnert je nooit dat je valt. De fractie van angst en adrenaline net voor het gebeurt en de impact van de klap. De tijd daartussen lijkt niet te bestaan. Er is geen geluid in, geen lucht om in te ademen. Tegen dat je hersenen doorhebben dat er wat aan de hand is, ben je reflexmatig al weer overeind gesprongen. De pijn volgt pas veel later, alsof ze eerst nog een andere afspraak had.

Een verpleger komt me halen. Hoe het komt dat ik op de spoed was terechtgekomen. Ik vertel hem dat het me ook niet helemaal duidelijk is, maar dat hij sinds ik de platen heb laten nemen al de vierde is die het voorrecht heeft mijn rolstoel te duwen en dat geen van de drie anderen veel benul had gehad van wat ze met me aanmoesten. Dat ik nog wel naar mijn kamer zou zijn teruggewandeld – zo belemmerend is pijn in je arm nu ook weer niet voor je loopvermogen – maar dat ik binnen de kortste keren zou verdwalen en op het mortuarium zou binnensukkelen. Of de materniteit. Dat geen van beide opties me erg trekt. De verpleger grinnikt. Ik vang nog een korte glimp op van de roker. Hij krijgt juist een bekertje om in te pissen in de handen geduwd.

Sinds een tijdje fietsten we elke morgen samen. Ook deze morgen. Het stuk waar auto’s de expresweg op konden draaien, door zo een bocht die rechtsaf slaat voor de stoplichten, was altijd wat riskant. Dat wisten we. Die vrachtwagen leek nochtans te vertragen om te stoppen en ons voor te laten. Kennelijk was het alleen om de bocht goed te kunnen nemen. Zij remde instinctmatig, ik versnelde. Blijkbaar zitten we toch met een iets andere biologie. Ik botste tegen haar en de vrachtwagen op en viel slecht, zij kwam door het zetje dat ze van mij kreeg met de schrik en wat schaafwonden vrij. De chauffeur merkte ons niet op. Of wilde ons niet opmerken, had ik grimmig toegevoegd, maar zij wil niet zo slecht denken van mensen.

Deze nacht zal mijn kamergenoot me wakker houden met gerochel en gesnurk. Ik zal ondanks de pijnstillers vergaan van de zeer. Tijdens mijn uitbraakpoging zal ik sigarettenman ontmoeten, die net als ik weinig op heeft met ziekenhuizen. We zullen het bijna twee uur volhouden voor de verpleegster van wacht ons eindelijk betrapt en ons vriendelijk maar kordaat naar bed stuurt. We zullen elkaar ondanks die vriendschappelijke uren na die tijd nooit meer terugzien.

Maar nu valt er nog zon door het raam, is het nog bezoekuur en drinken zij en ik koffie die ze voor me heeft meegebracht – een welkome afwisseling na de ziekenhuisdrab die ik vanmorgen te slikken heb gekregen.

Geen opmerkingen: