zondag 20 juni 2010

Au front

Vandaag haat ik jou. Wees vereerd om deze zegening van mijn onverdeelde aandacht. Vandaag haat ik jou, jou alleen en geen ander. Vandaag ga ik tot absolute uitersten om jou de schoppendame in de maag te splitsen, steeds Brazilië weer op je te heroveren, steeds jouw goud te stelen, jouw karakter te vermoorden, tegen jou een embargo in te stellen, of je me nu wol of bonen aanbiedt, jouw essentiële routes voor je neus weg te kapen. Vandaag haat ik jou. Proficiat.
Als ik je morgen nog haat, zal ik om half vijf ’s morgens voor je deur staan. Ononderbroken aanbellen tot je razend opendoet. Dan werp ik je alles voor de voeten waar ik je om haat en met jouw lange tenen zal dat ongetwijfeld behoorlijk zeer doen. Ik zal je opzij duwen, binnenstormen, recht naar de slaapkamer. Aan je man, die behoorlijk verbaasd de slaap uit zijn ogen zal proberen te wrijven, toon ik de foto’s van die keer dat je je helemaal liet opvrijen door twee jongens die tesamen nog niet even oud waren als jou. Ik zal hem vertellen dat je je toch zo jong voelde toen.
Om te bewijzen dat ik de kwaadste nog niet ben, breng ik je daarna wel naar het ziekenhuis. Ik zal getuigen dat je bij mij thuis van de trap viel, zoals vorige keer. En dan zal ik je dossier omwisselen met dat van iemand die een beenamputatie moet krijgen. Zo zal ik je haten.
Maar misschien haat ik je morgen niet meer. Dat zou nogal voor je meevallen.
Het is nog steeds cliché, dus zeggen doe ik het niet.

Geen opmerkingen: