maandag 17 mei 2010

Stichtend

Laat me nu maar rusten,
De liefde maakt me moe.

Met drammerige treurnis sleept het draaiorgel zich door zijn krakkemikkige melancholie. De caroussel hikt hortend stevige stoten door zijn doezelige deining. Een ziekelijke denker heft om niets de hamer, bestijgt de kreunende mallemolen en verklaart zich heer.
Bebaard, kommerloos, brengt een nieuwe komst zich competitief ten berde. Municipale muiterij complimenteert noodwendige verwikkelingen onder banale munitie.
Haveloos, laveloos slingert zich de hamer, dreunt driest door ideële zeverheden. De ontrafeling schrapt onverschillig, schraapt het geschil; meerzinnig;
alineair.
De graaf pareert, de roof geacht, de waarde toegenegen. Conclaaf geëerd, ongedacht, spontaan één geregen.

Navenant.

Trawankel tegader, dauwdruppels nader en breek.
Calimeralitijden tikken stramme sluipschutters in ogenschouders.
Vertwijfeling bekruimelt lucide tenoren de leden toegetakeld.
Prosaliëtisch, pretenzers, proverbaliseer panoptica.
Er zijn vast nog, ongetwijfeld, indianen in het bos woonachtig.
Droomklevers, cri joelend, quetteren coatletisch.
Zal wel ...... ...... ...... Hergesteld.
.................. .................. ..................

Geen opmerkingen: