maandag 1 maart 2010

Suetyng

De melancholie slaapt op mijn kussen. Ik loop met haar hand in hand. Ze zit tussen mijn tanden. Alles wordt zand. Mijn hart breekt om de stomme details.
Je kan je niet voorstellen hoezeer ik je wil.
Voor jou zou ik draken doden, maar ik zie geen hand voor ogen. Het donker maakt me bang, ik verlang naar de omhelzing van het schaakspel met Fortuna, vandaag.
Je zweeft niet, je zwiept als een grijze gesel over stad en land.
Ik jaag het sterrenlicht na om jou. Met mijn teletube staar ik ledige ruimten in. Ik ben je spoor bijster geraakt in luchten van sterrenraadselen.
Hou je vast. Ik kom je halen.
Ik ben een vagebond die van liefde spreekt, decemberdagen op mijn hoed geprikt. Ik weet geen refrein, dus onthoud ik me ervan. Voor mij is het een gevangenis – gevangenis, mijn heer? – dit deel hadden we al. Volg me niet, ik ga naar een fijn warm plekje onder de zon.
Geen hoop, geen liefde, geen glorie, over mijn schouder bespeur ik slechts een eenzame balletdanseres in een opera. De barbier bast bazig in zijn bastion. De Bastille wordt wederom bestormd, stadsnomaden bezetten haar kille darmen.
De gedachte je te kennen, na slechts te hebben geraden.
Ik hoor de prekende vossen aan, ik lap de kat erbij. Ik ben de drager van een stoa.
Thuis, dat is waar ik je omhels, jij heilige. Onderhuids zit je, melanoom, megalomaan, laconiek; jij, platte aarde, jij, kruipende vogel, jij, doffe zon. Zelfs wanneer het niet zo is.

Geen opmerkingen: