maandag 15 februari 2010

Een vroeg glas bier

Vandaag is het donderdag. Ik fiets noordwaarts door een leeg Antwerpen. Zojuist kruiste ik de Sint-Jacobsmarkt. Of Kipdorp, dat is niet helemaal duidelijk. Het is ochtend, maar al wel licht. Tevens is het ijskoud. Gelukkig ben ik dik ingepakt: ik heb een boxershort aan.

Wat doet een jongeling, zijn pad rein bewarend, op een niet nader bepaald uur op zijn fiets in Antwerpen, gekleed in niets dan zijn boxershort?

Deze en andere vragen stel ik mezelf hardop. Wolkjes ademdamp ontsnappen aan mijn mond in een diepfilosofische liturgie.
Plots hebben twee meisjes de brutaliteit om mijn gemoedsrust te verstoren, door in mijn gezichtsveld op te duiken. Ze wandelen een stuk voor me uit, maar ik haal hen zienderogen in. Als er niet gauw iets gebeurt, zal ik hen voorbij stuiven.
Bij hoge nood verleent het Antwerps stratenplan graag redding: ik kan nog net voor ik hen voorbij zou steken rechts een straat in duiken. Even kijk ik om. Ze hebben niet eens gezien hoe subliem onopvallend ik van hen weg scheer. Ik ben ten diepste beledigd.
De Ossenmarkt verwelkomt me met open armen. Enthousiast stap ik van mijn fiets en zet hem op slot voor de friterie. Rondom me komt de stad razendsnel tot leven: gestresste studenten lopen af en aan, nagelbijtend onderweg naar een examen, of gedesillusioneerd onderweg naar de heerlijke vergetelheid van een vroeg glas bier. Babylonische krijgers slepen een brouwer het plein op. Hij heeft een vat slecht bier gebrouwen. Zulks kan niet ongestraft gaan. Het vat wordt geopend met de flinke houw van een kromzwaard. De onfortuinlijke biermenger smeekt nog om genade, maar het is te laat om de opgejutte volkswoedenden nog te kalmeren. Hij wordt bij zijn enkels gegrepen en verzopen in zijn flutbier, onder gefluit en gejuich van de studenten, voor wie dit een welkome verlichting van het druilerige bestaan is.
Mijn linkerooghoek registreert gedurende dit woelig gedruis een subtiele beweging: het vrouwenduo dat ik zo meesterlijk heb weten te ontwijken heeft me met een omtrekkende beweging via de Lange Winkelstraat toch weten te besluipen. Of ze zijn verdwaald terwijl ze onderweg waren naar de Ossenmarkt, dat is op zich enigszins waarschijnlijker. Nu ze hun veronderstelde doel hebben bereikt, is het helaas niet te vermijden dat ze mij en mijn boxershort binnen niet onafzienbare tijd in het vizier zullen krijgen. Ergens in mijn achterhoofd gilt een voor de hand liggende vraag luidkeels om mijn onverdeelde aandacht.

Waarom hecht ik er totaal geen belang aan dat een bevolkte Ossenmarkt me ziet rondhossen in mijn ondergoed, maar vrees ik het oordeel van twee niet nader benoemde vrouwspersonen wel?

Helaas negeer ik dit drammerig stemmetje volkomen. Die dingen zijn als peuters: als je er aandacht aan schenkt worden ze volgende keer nog vervelender.
Door dit gepeins over aandachtsspreiding krijg ik een geniale inval: verstandige vrouwen negeren mannen die willen opvallen. Wat moet je bijgevolg doen als je wil opgaan in de massa?

Ik spring op de ton, net nadat de laatste spartelingen van de weinig gelukkige brouwer zijn overgave aan de dood hebben bekrachtigd. Met mijn machtige croonerstem hef ik La valse à mille temps aan, dat zonder muziek gewoon klinkt alsof je een ADHDer op speed bent. Daarbij stamp ik slecht bier naar iedereen die in de straal van de drup komt.
Mijn list faalt echter op alle fronten. Uit het niets wordt ik bij de enkels gegrepen door twee paar vrouwenhanden en onzacht van de ton gerukt. Daarbij vergeet ik compleet mijn handen fatsoenlijk te zetten. Het volgende moment voelt de rechterzijde van mijn gezicht helemaal verdoofd aan. Dan begint de kloppende pijn. Ik mummel wat vloeken, maar mijn lippen hebben niet echt meer zin in die arbeid. De handen trekken me bij de enkels weg van de Ossenmarkt. Straatstenen zijn geen bijzonder geschikt glijmateriaal, zo mag ik nu ontdekken. Mijn tepels schaven allebei open, waardoor ik een soort van bloedtramspoor achterlaat. Ik word naar de R-blok van de universitaire stadscampus gesleept, twee trappen op – bijzonder onaangename ervaring voor met name mijn kin en mijn tong, die voor de impact van een van de treden op mijn kin een beetje uit mijn mond hing, omdat ik poogde mijn lippen te likken – en een lokaal in. De twee vrouwen gooien me zonder al teveel poespas ondersteboven in een stoel. Ik worstel me door enkele pijnlijke houdingen naar een doorsnee zitstand en zie dat mijn twee beulen nog altijd naar me staan te kijken.
“We dachten al wel dat je zou vergeten dat het inhaalcollege vandaag was, dus we kwamen je maar even halen?”
Met enig grimmig genoegen constateer ik dat ze allebei kleddernat zijn en naar pisbier stinken.

Geen opmerkingen: