donderdag 14 januari 2010

Een daad van liefde

For my sweetheart, melancholy

Een eenzame stem klimt naar de hoogste hoeken van de vrieskoude kathedraal. Een dapper, doch ietwat miezerig winterzonnetje weet alsnog spektakel te maken van de massaal aanwezige glas-in-loodramen. Ze zingt haar wezen uit voor het lege schip.
Hij zit in de biechtstoel. Zijn handen en voeten zijn ijsblokken, maar voor eens kan het hem niet schelen. Hij is ingebed in het geluid van een stem als sneeuw: maagdelijk koud, perfect glad en toch doorklankt van die diepe belofte van warmte voor wie zich laat omhullen. Hij tracht voorzichtig het gordijn een kiertje open te trekken, om er achter te komen aan wie deze ijskoningin wel mag wezen. Ze staat met haar rug naar hem toe. Het is haar haar dat hem eerst opvalt. Het heeft de kleur van zonnestralen op een late herfstmiddag. Ze draagt een lang kleed in vorstelijk purper.
Zachtjes verlaat hij de biechtstoel. De trap naar de omloop is gelukkig dichtbij. Ze gaat trouwens zozeer op in haar gezang dat hij welhaast te voorzichtig is. Hij probeert zakelijk te wandelen, alsof hij eigenlijk iets belangrijks is aan het doen. Dan lijkt hij niet zo betrapt als ze toevallig naar boven kijkt. In de schaduw van een pilaar blijft hij staan. Van hieruit kan hij haar goed bekijken. Zijn adem stokt bij de sacrale sfeer die ze uitademt.
Dan zwijgt ze abrupt, opent haar ogen en kijkt hem pal aan. De schaduwen om hem heen vlieden verschrikt en hij staat bloot aan haar doorborende blik. Hij rilt, voelt de kathedrale kilte op zijn naakte huid. Ze reikt naar hem alsof hij over de rand van een afgrond hangt. Hij legt zijn hand in de hare en laat zich op de begane grond tillen. Met enige verbazing constateert hij dat de biechtstoel in brand staat. Ze houdt zijn vingers stevig omklemd en leidt hem het gebouw uit, de snijdende noorderwind in. Een pad dat alleen maar bij de gratie van regelmatige bewandeling bestaat, slingert zich van de heuvel af, naar de rivier. Hand in hand steken ze het schuimende water over. Het voelt onder zijn zolen als ijs, maar dan in woeste beweging. Op de andere oever aangekomen kijkt hij terug. Even laat ze hem los. De rivier wijkt uiteen, als om hem uit te nodigen alsnog terug te keren. Hij schudt zijn hoofd en schikt zich overtuigd weer in haar hand.

Geen opmerkingen: