woensdag 12 augustus 2009

Ik Stotter Idyllische Syllaben

Ze stond met haar rug tegen de stam, de blik tussen het loof gericht. “Zing, zangvogel, zing een lied voor mij.”
Vogeltje besloot dat het allemaal niet eerlijk was. Hij kon zijn vleugels niet uitslaan om de zon te bezingen en de wolken te verjagen. Zijn oog was nu op de maan gericht, waarbij zijn hart slagen rikketikte waarvan hij het bestaan vergeten was. “Wat graag bezong ik uw schoonheid, jonkvrouw, doch mijn tong is gebonden.”
Ze begreep hem niet. Hij was vreemd, deze vogel, een merkwaardig mysterie. Omzichtig strekte ze een arm en legde haar hand op de laagste tak te rusten. “Zangvogel,vlied niet heen, sta me slechts toe je veren te bewonderen.”
Onrustig hupte zangertje van poot op poot. Twee kijkers waar de onschuld in verscholen lag, klommen langzaam dichterbij. Hij slikte, schuddebolde en liet zijn ogen wild heen en weer schieten. “Ik bid u, vrouwe, zo dadelijk tuimel ik voorover van spagaat.”
Ze glimlachte; hij miste weer drie slagen. Zachtjes zette ze zich naast hem neer. Millimeter per millimeter schuifelde ze nader tot ze het aandurfde haar hoofd op zijn schouder te vleien. Hij slikte opnieuw en likte zijn lippen af.
Het werd uren later en ze spraken, noch verroerden zich.

Later werd ik buiten wakker. De grond was hard en vochtig, de wereld hulde zich in een bedeesde nevel. Ik worstelde me stilletjes uit mijn slaapzak, in de hoop daarbij niemand te storen. Mijn ogen dwaalden naar jouw slaapzak. Die was leeg. Reeds in mezelf verzonken begaf ik me naar mijn peinsboom. Net toen ik me erin wilde hijsen, groette je me. Ik keek op in ’s werelds onschuld. Zonder je ogen vrij te laten, zette ik een stap terug. Aarzelend reikte ik je de hand. Een schitterende glimlach straalde op me neer. Je nam mijn hand in de jouwe, nam de sprong in vertrouwen en zweefde sierlijk naar beneden, in mijn armen. Ik draaide je rond en samen dansten we de tijd uit, vier blote voeten en een eeuwig moment.

Geen opmerkingen: