donderdag 20 augustus 2009

Arrivée d'un Train en Gare

Een ietwat metalige, maar desondanks verbazingwekkend helder verstaanbare vrouwenstem heet de opgejaagde reizigers op perron drie hartelijk welkom. Je neemt de jachtige nieuwkomers afstandelijk op, je lippen geplooid in dat arrogante, superieure grijnslachje. Je ziet hen elke dag. Honderden, misschien wel duizenden. Ooit probeerde je ze te tellen, maar dat ging je al gauw vervelen. Bovendien waren conducteurs en kruiers twee zeer storende factoren in je volkstellingen, omdat ze voortdurend af en aan liepen. Zo was je nooit meer zeker wie je al geteld had en wie niet. Het maakt ook niet uit. In se zijn ze allemaal hetzelfde: anoniem, vluchtig, oninteressant. Daarom ben jij daar elke dag. Om hen interessant te maken. Hen een naam te geven, jezelf hun verhaal te vertellen en hun sage zo eeuwigheidswaarde te geven. ’s Avonds schrijf je ieder verhaal meticuleus op in je verhalenalbum. En de volgende dag zit je hier weer, je eigen minstreel en mecenas.

Op perron twee rolt de internationale uit het noorden binnen. Het ultramoderne vehikel komt bijna zonder een kik te geven tot stilstand. Met een futuristisch gezoem schuiven alle deuren gelijktijdig open om een grote kluwen globetrotters uit te spuwen. Dat zouden ze toch moeten doen. Maar er is geen schare vandaag. Twee eenzame voeten springen uit de trein. Welhaast geruisloos begeven ze zich naar het dichtstbijzijnde bankje. Gracieus gaat hun eigenaar tegen het plexiglas aan zitten. Haar rug is slechts millimeters van de jouwe verwijderd, maar je hebt haar nog geen blik waardig gekeurd. Je gaat juist volledig op in de tragedie van een gezin dat net langsliep, enkele perrons verder. De moeder wandelt wat onwennig in haar vrijetijdskledij, gewend als ze is aan strakke, zakelijke kleding, en de vader sloft maar gewillig mee, zoals hij de lange jaren van werkeloosheid gewillig over zich heeft laten komen. Hun twee prepubers, twee meisjes, zijn van geen van beide ouders veel aandacht gewend: zij is er nooit, hij is er altijd en concludeert dat hij bijgevolg geen moeite hoeft te doen. De twee kinderen zijn daarom zeer wel in staat zich zonder hun ouders uit de slag te trekken en vrezen alleen maar voor onweer tijdens dit onnatuurlijke uitstapje. Daarjuist op de

Je wil verschrikt overeind veren, maar je benen weigeren dienst. Het lijkt wel alsof ze van gietijzer zijn gemaakt. Ze spreekt je aan. Je blijft doodstil zitten. Ze zit vast met zo’n handenvrij telefoontje in haar oor. Het zou niet de eerste keer zijn dat je antwoordt op iemands niet tot jou gerichte vraag. Dat moet het zijn, maar je durft geen schichtige blik ter controle over je schouder te werpen. Stel dat iemand het merkt, die breuk in de ongenaakbaarheid van de verteller. En trouwens, zelfs als ze de bedoeling heeft jou iets te vragen, moet ze maar beseffen dat je hier niet komt om te worden bevraagd. Als ze kennis wil maken, moet ze je maar eens in de supermarkt tegen het lijf lopen.
Ondanks jezelf word je nieuwsgierig. Ze heeft niets meer gezegd, maar ze zit er nog steeds. Daar ben je zeker van. Je probeert je haar beeld voor ogen te roepen, maar je hebt haar nog niet gezien. Ze bestaat volledig uit die ene vraag die je maar half hebt verstaan. Je zou willen schetsen waar ze vandaan komt, waar ze naartoe gaat, waarom ze hier zo lang stil blijft zitten, maar niets schiet je te binnen. Het lukt je niet om haar een personage te maken.

Buiten is het donker geworden. De lichten van het station zijn aangefloept. Treinen zijn af en aan blijven rijden. Je hebt geen verhalen meer verteld vandaag. Je bent als verstijfd blijven zitten, verkrampt in poging na poging om deze ongrijpbare indringster een verhaal mee te geven. Tevergeefs. Je begint de moed te verliezen. Je bestaan glipt je langzaam door de vingers. Je weet niet eens meer zeker of ze daar nog zit. Misschien is ze al lang geleden opgestaan en vertrokken. Misschien stierf ze in een auto-ongeluk, uren terug. Op dit moment is het onmogelijk na te gaan. Misschien, misschien, je wordt gek van dat gemisschien. Jaren van zekerheid gaan gebukt onder luttele seconden van mogelijkheid.

Een luide knal. Minieme scherven plexiglas vliegen je om de oren. De lichten in het station vallen allemaal gelijktijdig uit. Je hebt je ogen wijd opengesperd. Wat is er met dat plexiglas gebeurd? Je voelt het nog steeds tegen je rug aan zitten. Je wilt je omdraaien om te kijken, maar nu weigert ook je hals dienst. Je tast naar achter met een hand en voelt alleen lucht. Het plexiglas is allemaal kapot gesprongen, met uitzondering van dat kleine deel waar jij tegen zit. Als een angstig dier begin je te snuiven. Je beseft nu pas dat het enorme station verlaten is. Je ziet geen mens meer, zelfs geen kruiers of conducteurs. Je bent alleen. Dan komen de barsten. De anders zo solide industriële stationsmuren zakken in. Grote wolken stof worden voor je opgeworpen. Je voelt je vreemd gedistantieerd van deze collaps. Stalen draagbalken beuken vlak naast je op het perron, maar je schrikt zelfs niet meer. Je bank scheurt zich los van de vaste aarde en wordt een speelbal van de woeste destructieve elementen die hier aan het werk zijn. Terwijl je door het ijle zweeft voel je de kracht terugvloeien naar je ledematen. Mooi, daar heb je veel aan. Je hebt er echt volop zin in om recht te staan op een ongedefinieerde hoogte in de lucht. Je denkt voor het eerst dat je eigen verhaal ook wel een zekere schwung bezit.

Ze staat plotseling voor je. Je knippert een paar keer met je ogen en vraagt waar ze zo plotseling vandaan komt. Ze zegt dat ze hier al heel de tijd was. En of je meekomt. Je kijkt haar bevreemd aan. Een mallemolen aan gedachten raast door je hoofd.
Ze heeft daar heel de tijd gezeten. Wie is ze? Ze staat op de lucht. Waarom wil ze je meenemen? En misschien nog urgenter, waarheen? Je wil eerst maar eens proberen of dat luchtige wandelpasje jou ook zou lukken. Veel slechter kan het toch al niet worden. Je staat op en, wonderwel, valt niet. De bank en het restje plexiglas spatten in vele splinters uiteen. Was je net op tijd weg of gebeurt dat doordat je opstond? Je hoofd heeft nog nooit zo dicht bij breken gestaan.
Je ziet haar niet meer, want je vervolgt je weg met vreugde.

Je bijt peinzend op je pen en knikt dan tevreden. Nog een laatste zin zet je op papier en dan sla je het boek dicht. Voldaan leg je de pen netjes terug in haar bakje. Je staat op van je bureau en gaat op je balkon staan om van de omgeving te genieten. Mensen openen hun ramen en verlaten hun huizen, voor eventjes.

Geen opmerkingen: