donderdag 26 februari 2009

De Optocht van Gedumpten

Mijn benen droegen me met het maximale gebruik van hun krachten een kasseisteeg door en wierpen me over een afrastering. Ik kon de paarden nog horen, dus de vleugels van de adrenaline dreven me verder in een wilde looppas. Ze overheerste mijn verstand zodanig dat ik me vergiste in mijn zorgvuldig uitgestippelde vluchtroute: ik nam een straat te vroeg een afslag en eindigde in een doodlopende straat. Omdat ik niet meteen besefte wat er aan de hand was vertraagde ik, veegde me de haren uit de ogen en stapte hijgend naar de muur. Daar stond hij.

Onze stille optocht was vredig door de rumoerige straten getrokken. Hier en daar sneuvelde vredelievend een voorruit, een spiegel, een antenne, een bushokje. Kortom, peis en vree alom in een betoging met slechts deelnemers zo onschuldig als pasgeboren lammetjes. Zo af en toe slaagden enkele flikken er in om een enkeling uit onze groep af te zonderen, hem weg te slepen en genadeloos op hem in te meppen met hun matrakken. In antwoord op zulk onuitgelokt geweld gooiden wij met piratten en molotovcocktails, in plaats van met kasseien, zoals we eerder deden. Af en toe troffen we een in de weg lopende nieuwsgierigaard die de pech had achter een flik te staan die de brutaliteit had weg te duiken voor wat voor hem bestemd was. Waar gehakt wordt, ligt de bpm meestal tamelijk hoog.
Toen verscheen plotseling de cavalerie. Een heel cordon van de bereden politie versperde ons de verdere doorgang. Erachter stonden ook nog eens twee waterkanonnen. Achter ons naderde het voetvolk van de oproerpolitie. Het was duidelijk dat ze van plan waren ons tot de laatste man murw te slaan en achter de tralies te draaien. Even stond alles en iedereen stil. Een moment buiten de tijd waarin de sterktes en zwaktes van de vijand geschat werden. De conclusie was eenvoudig voor ons: een paard houdt van vuur, noch van knallen. De bereden politie moest eraan geloven. Helaas was onze vredesoptocht al te lang bezig voor ons eigen goed: we zaten zowat door onze munitie. Een viertal knallen en twee molotovs later waren we weer op de omgeving aangewezen om ons te voorzien van projectielen. De onrust die we desondanks veroorzaakten was groot genoeg om dubbele wraak te rechtvaardigen van de tegenstander: vanvoor werden de waterkanonnen opengedraaid, vanachter werden we onder vuur genomen met rubberen kogels en traangasgranaten. Traangas! Erg democratisch allemaal. Wat zou er nog volgen? De ware democratische machine van dokter Guillotine?

Hij stond er heel nonchalant, de rechterhand met sigaret aan de mond. Aan zijn voeten stond een spuitbus witte verf. Op de muur stonden twee vers gespoten leuzen. Links "Civilization is over" en rechts "I killed a girl and I liked it". Maar nog meer dan het verband tussen die twee dingen intrigeerde me zijn blik. Misschien was die blik wel het verband tussen de twee slogans. Een soort ondeugend dreigende, maar heel doordringende blik was het. Ik opende mijn mond om te spreken, maar ik merkte dat er mij niets zinnigs over de lippen kwam. "NNNAAAMMMM." Dat bracht ik uit. Hij knikte begrijpend en zette een stap opzij. Achter hem onthulde er zich een smal gat in de muur, maar het was breed genoeg opdat ik er mij door zou kunnen worstelen.

Ons georganiseerde peloton was verworden tot een huilende meute vluchtelingen. De idealen maakten plaats voor het vege lijf, maar te laat, veel te laat. We zaten klem. Wie naar achter vluchtte, ging door een rubberen regen tegen de vlakte, werd gegrepen en bruut afgeranseld alvorens in één van de vele gevangenwagens te worden geduwd. Wie naar voren liep kreeg de volle laag van het waterkanon, om vervolgens klem te komen te zitten tussen de ruiters en neergesabeld te worden door hun matrakken.
Een harde kern van een tiental van ons was gelukkig wel bekend met de wrede praktijken van het politieapparaat en had zich goed voorzien: een mondmasker nog onder de zakdoek die het gezicht maskeerde, een vuilbakdeksel of een verkeersbord als schild en een bat of een metalen staaf als slagwapen. Deze elite en enkele van de onvervaardere nieuwelingen stormden op de ruiterij af en begon het soort slagen uit te delen dat de gemiddelde gaia-activist ten zeerste zou afkeuren. De paarden keurden de ranseling ook af en er ontstond zowaar paniek in de geruiterde gelederen. De waterkanonnen waren nutteloos nu we zo dicht genaderd waren. Na de paardendoop bleven er nog zes van ons over. We wierpen alles wat ons enigszins zou vertragen van ons af en verdwenen zo snel mogelijk in smalle, moeilijk begaanbare steegjes - we hadden bij het uitstippelen van onze route ervoor gezorgd dat er te allen tijde geschikte exemplaren ter ontsnapping nabij waren.
Zo bliezen we een luidruchtige aftocht.

Achter het gat lag een zandweg, die leidde naar een touwbrug. Een brug over een onoverkomelijk diepe kloof. Er klonk gedreun tegen de muur, ze waren hem aan het slopen. Ze moesten en zouden me hebben, de staatsgevaarlijke raddraaier, de onverbeterlijke anarchist mocht hen niet ontsnappen. Ik rende naar de brug. Er werd op me gewacht aan de andere zijde. Ik stak over, terwijl de muur instortte en het geblaf van honden en het hoefgetrappel van paarden de lucht vulde. Er werd mij een kapmes aangereikt. Ik keerde me naar de naderende politiecordons, stak mijn middenvinger hoog op en sneed de touwen van de brug door.

Ava

"Heb medelijden, meneer, sta me toe mezelf aan u op te dringen. Ik heb geen plaats om te verblijven en ik ben koud tot op het bot." Weifelend keek de brave burger de doorweekte gestalte aan. Hij leek geen kwaad in de zin te hebben. Vooral zijn ogen, zijn ogen vertelden alleen van intens verdriet. Zijn eigen goedheid uitfoeterend liet hij de man binnen en gaf hem een glas wijn. Zuchtend staarde de vreemdeling in de drank. "Ava, heet ze."

De laatste tijd kwam ze almaar vreemde berichtjes tegen. Post-itjes aan het koffiezetapparaat, binnenkomende e-mails zonder afzender, liedjes op de radio die aan haar werden opgedragen, dat soort dingen. In het begin had ze het nog grappig gevonden, flatterend ook, maar zo langzamerhand werd het vooral eng. Zeker de meest recente boodschap gaf reden tot paniek: ze had hem onder haar kussen gevonden. De avond daarvoor lag hij daar niet en zij had heel de nacht op dat kussen gelegen. Wie was er in haar kamer geweest om de donkerrode envelop onder haar hoofd te verstoppen? Trillend scheurde ze hem open. Er zat geen brief in, alleen een grote sleutel. Op de binnenkant van de envelop stond nog wel wat geschreven: "Even draaien en naderen." Daar kon ze kop noch staart aan vastknopen.
Nog narillend stapte ze naar de badkamer, waar een nieuwe schok haar de daver op het lijf jaagde: er was op de spiegel geschreven. Met haar lippenstift. "Zet de radio aan." Ze beefde en schudde haar hoofd. Nee, dat wilde ze niet, ze had hier genoeg van, dit was de druppel, ze zou de politie bellen en wel meteen.
De radio sprong op:"...opgedragen aan Ava. You will find me, if you want me, in the garden, unless it's pouring down with rain." De sleutel viel uit Ava's krachteloze hand en sloeg rinkelend op de badkamertegels. Ze verborg haar gezicht in haar handen. Wie was er binnen? Wie zette er de radio aan? En wie zou er in de tuin op haar staan wachten?

De wijnstaarder was even stilgevall om een paar stevige slokken te nemen. Hij bleef somber naar zijn glas staren. "Maar", vroeg de brave burger, "hoe weet jij dat allemaal?" Hij kreeg geen antwoord, maar met nog een droevige zucht hervatte de ander wel zijn verhaal.

Ava had hoegenaamd geen zin om naar de tuin te gaan, maar een heel klein stukje van haarzelf dwong haar toch. Ze was halverwege de trap toen ze besefte dat ze nog in haar negligé stond. Dat was toch wat dunnetjes om mee buiten te komen. Ze wilde zich snel omdraaien om terug naar boven te gaan, maar in haar nervositeit miste ze haar stap en viel ze zijwaarts de trap af. Ze kon nog net even met haar vleugels flapperen om haar val te breken...

"Wacht, wacht! Haar vleugels?" Tijdens het verhaal was burgerman aandachtig dichterbij geschoven, maar nu ging hij toch weer helemaal achterover zitten. Was die man gek of gewoon een beetje een vreemde fantast? Of had hij een gevaarlijk iemand in de luwte van zijn gastvrijheid toegelaten? Kon iemand die iets uit zijn duim zat te zuigen zo treurig zijn? Nee, hij was vast overtuigd van wat hij zei. in zijn ogen glinsterden nog steeds de tranen, al lagen zijn lippen in een weemoedige glimlach, als hadden ze voorzien niet geloofd te zullen worden. Hij hernam heel rustig. "Met haar vleugels, ja. En ze slaagde erin haar val te breken zonder veel erg." Even bleven de vertellersogen nog in stilte op de brave burger rusten. Toen die stil bleef zagen ze weer alleen hun verhaal.

Ze wilde overeind komen toen iemand haar voorzichtig vast nam en recht hielp. Als onafhankelijke alleenstaande was ze daar echter in het geheel niet van gediend. Ze krijste en duwde de helpende handen van zich af. Razendsnel stond ze op. Haar uitdrukking was zo woest dat de indringer terugweek, zijn handen sussend voor zich uit gestoken. Beschuldigend priemde ze haar vinger in zijn richting. Hysterisch schreeuwde ze: "Wat doe je in mijn huis? Wie denk je wel dat je bent? Me heel de tijd zitten stalken en inbreken en, en, en..." De woede deed haar stem stokken. De ander stond met open mond naar haar te staren en wist duidelijk niet wat te zeggen. Pas in de door haar longen opgelegde stilte bemerkte ze zijn ietwat aparte uitdossing: hij droeg metalen laarzen die tot zijn knieën reikten, een robuuste maliënkolder en een helm die nogal opzichtig versierd was met drie pauwenveren. Toen hij haar verwarring bespeurde, maakte hij een knieval, gepaard gaand met het nodige lawaai, boog zijn hoofd een tikje en begon snel te spreken. "Gewis, edele jonkvrouw, ik heb u niet geheel en al weten te verstaan, edoch u hoeft geenszins mijn eruditie te betwijfelen. Ik wil u mijn leven aanbieden, dat het u geheel ter dienste moge staan." Nogal overvallen door zijn bombastische gedrag begon Ava te stamelen: "Ja, maar... Wie ben je? Hoe kom je hier?" Hij richtte zich op. "Voor u staat de dolende ridder Alfons, van wiens grote daden tot de verre einden der aarde verhaald wordt." Ze giechelde. "Alfons? Alfons, de ridder? Is dat niet een wat burgerlijke naam voor een ridder? Je speelt het erg goed hoor, maar je moet jezelf wel echt iets ridderlijkers aanmeten om goed over te komen." Verontwaardigd zette hij een hoge borst. "Alfons, zijn ridderschap spelen? Als een gemene potsenmaker? Edele jonkvrouw, mits u een man was zouden we hier en nu de wapenen opnemen om deze smadelijke woorden uit te wissen." Verward keek Ava de man aan. Was hij ervan overtuigd dat hij een echte ridder was? Zat ze met een gek opgescheept?

"Ho, ho, even alles scherp stellen. Dus: een vrouw met vleugels vindt het bizar als iemand denkt dat hij een ridder is?" De verteller met het droeve gelaat knikte. "Natuurlijk. Ze heeft een koffiezet! Als ik jou vertelde dat ik een ridder was zou je me toch ook getikt vinden?" De burger dacht dat zijn bezoeker zelfs zo ver niet meer hoefde te gaan, hij was al goed op weg om in een waanzinnigengesticht thuis te horen.

"A...Alfons?" De ridder ging prompt weer op één knie zitten. "Vrouwe?" "Zou je... Zou je ven naar de tuin willen gaan en kijken of daar iemand is? Ja, die deur daar." Hij sprong overeind, klopte zich op de borst en stapte naar buiten. Voorzichtig wandelde Ava achter hem aan. Ze stak haar hoofd buiten achter zijn brede schouders, maar er viel niets te zien. "Misschien... in het tuinhuisje?" Gehoorzaam stapte hij ernaartoe en rammelde aan de deur. Verbaasd keek Ava toe. Er zat helemaal geen slot op haar tuinhuis. Had haar stalker de kans gezien om er één op te steken? Wanneer had hij dat geflikt?
Haar nieuwsgierigheid won het eens te meer van haar angst: ze rende terug naar de badkamer, waar de sleutel nog op haar lag te wachten op de maagdelijk witte tegels. Met de sleutel in haar hand snelde ze terug naar de tuin. "Alfons! Hi..." De tuin was verlaten. Het tuinhuisje stond er nog steeds, nog even onaangetast als zoëven. Had ze al die tijd een beschermer gehallucineerd om haar angst het zwijgen op te leggen?
Sidderend schuifelde ze naar de gesloten deur. Ze stak de sleutel in het slot en draaide. Hij gaf maar een kwartslag mee, maar ze had de klik gehoord.

De uitgeregende man zweeg. "En toen?" Braafmans keek hem vol verwachting aan. Zo zaten ze een paar minuten stil tegenover elkaar. De gastheer probeerde er zich van te vergewissen dat de ander niet gewoon in slaap gevallen was, maar het leek er het meest op dat hij door zijn emoties was overmand. Hij wachtte dus nog even geduldig af.
Toen werd er op de deur geklopt. Beide mannen keken met een ruk op naar de deur. Er werd nogmaals geklopt, dringender nu. De burger opende de deur op een kier en verstijfde. Voor hem stond een beeldschone vrouwe met ravenzwart haar, diepdonkere ogen en een kleddernatte negligé die aan haar lichaam kleefde. Maar wat het meest aan haar opviel waren de twee vleugels: ze hadden de vorm van vlindervleugels, maar waren doorzichtig, als die van een vlieg. Ze huilde. Burgerman duwde de deur verder open en zette een stap opzij om haar binnen te laten. Gekker kon het toch niet meer worden. Hij sloot de deur en volgde haar terwijl ze bevend naar de eetkamer liep, waar Droefenis nog steeds bewegingloos aan zijn stoel genageld zat. Dat beterde er niet op toen ze binnenkwam: zijn mond viel zo ver open dat het onfatsoenlijk was.
"Ava? H... Hoe? Ze barstte in snikken uit. Het was twee uur en drie tassen thee later toen ze eindelijk wat kalmeerde. in die tijd werd er niets anders gezegd dan welke thee ze wilde en alsjeblieft en dank u. Pas toen begon ze met een beverig stemmetje haar verhaal.

"Ik ben... geboren met een deurklink in mijn hand. Achter de deur lag een verlaten steegje. Ik wandelde verder, tot aan het einde van de steeg. Hij kwam uit op een grote straat. Toen ik me omdraaide om te kijken waar ik vandaan kwam, zodat ik het zou herkennen, staarde ik op een muur. Ik had geen weg terug. De mensen rondom me keken me vreemd aan, sommigen riepen en floten. Ik probeerde weg te vliegen, maar dat lukte niet. Dus ben ik maar beginnen lopen en ik bleef lopen en lopen en, en, en... Toen kwam ik hier", eindigde ze onbeholpen.

Droef Gelaat was zo onderhand veranderd in Verbaasde Uitdrukking. Burger zag ondertussen ook meer bomen dan hij bos kon ontwaren. "Hoe komt het dat... hij hier", begon de burger, beseffend dat hij de naam van zijn gast niet eens kende, "zo veel over je weet?" Ava zette grote ogen op. "Weet hij veel over me?" "Dat je gestalkt werd en dat je een ridder in je huis vond bijvoorbeeld?" "Wat? Dat, dat heb ik maar gewoon gedroomd. Ik heb helemaal geen huis, ik... ik besta nog maar net, denk ik." "Je bestaat al vier jaar." De stem klonk zo donker dat hij uit een doodskist had kunnen komen. "Ik heb je vier jaar geleden gemaakt. Of ik ben vier jaar geleden jou geworden, dat is maar hoe je het wil bekijken." Geïnteresseerd keek de burger weer naar zijn eerste gast. "Wat bedoel je?" "Ken je EverSims?" De burger schudde zijn hoofd. "Het klinkt als een spelletje." De ogen die een hele avond droefenis hadden gedragen schoten nu bliksems. "Het is geen spel. Het is een leven. Echt, echter dan alles daarbuiten. Ik leef alleen..." Ava sneedt recht door zijn monoloog: "Bedoel je dat je me als een marionet gemaakt hebt? Een ding?" "Nee, nee, een leven." "Heb je niet genoeg aan één leven dan?" Ava klonk verbolgen over de luxe die de internetgeneratie zich permitteerde. "Ik heb geen ander leven." Daarop sprong Ava dramatisch overeind. "Zoek er dan maar één. Ik leef nog geen dag, maar dat is lang genoeg om niet voor zo'n geperverteerde loser te leven." Hij strekte zijn arm nog naar haar uit, maar ze keerde zich om en rende weg. De deur dreunde achter haar dicht. Ze ging op zoek naar een ridder.

Brave Burger legde voorzichtig een deken om Droef Gelaat. Die laatste had zichzelf voor het computerscherm in slaap gehuild. De boodschap flikkerde in grote rode letters over de internetbrowser.

ERROR - UNABLE TO LOGIN

woensdag 25 februari 2009

Als de mot erin zit

Soms regent het. Niet hard, het is gewoon muggenpis. Maar je staat daar toch maar en je wordt nat. Je denkt terug aan die afslag waar je rechts nam. Zou het links ook geregend hebben? Of aan dat wegrestaurant dat je genegeerd hebt. Daar had je sowieso droog gezeten. Maar keuzes hebben de slechte gewoonte moeilijk omkeerbaar te zijn.
Je staart over de rivier. Zou het aan de andere kant ook regenen? Vast niet, natuurlijk zit jij weer net vast in zo'n plaatselijk buitje. Zou je misschien toch niet gaan schuilen in een café? Of in de bibliotheek, nauwelijks vijf minuten hiervandaan? Je hebt beloofd te zullen wachten, maar de afgesproken tijd is alweer tien minuten verstreken. Dan heb je toch ook wel het recht om aan jezelf te denken?

Je trekt je hoed lager en je kraag hoger. De wind wakkert aan en het begint harder te regenen. Je vervloekt alle afspraken ooit gemaakt. Wat moet je doen? De kade ligt er verlaten bij. Je raakt zo langzamerhand verkleumd en doorweekt. Je gsm ligt thuis werkloos aan de adapter, dus daar kan je ook al niks mee. Wat je nu ook doet, je kan het niet even snel uitleggen. Misnoegd zak je neer op de grond. Je mompelt nog wat over de verkeerde afslag. Je hoopt dat de zon je nog weet wonen.