maandag 6 oktober 2008

Danse Macabre

Er was een schavot. Paul gluurde door het hennepvenster en zong uit volle borst de ballade van gelukkige mensen. Naast het bouwsel stond Arthur viool te spelen. Hij had een wonde in zijn pols en bloedde als een rund. Het deerde hem niet, hij wist Paul hemels te begeleiden. Ik nam mijn hoed af voor de beide heren. Ze groetten niet terug, ze zagen me niet. Ze waren gevangen in hun trance.
Ik wilde hen bevrijden, maar drong niet tot hen door. Tot ik op het schavot klom. Toen stond daar plots Charles naast mij. Hij bood mij de arm en we gaven ons over aan een wilde rondedans over het beulspodium. Paul staarde ons aan met het wit van zijn ogen, het rokende pistool lag nog in zijn hand. Arthur fiedelde almaar sneller, begeleidde zijn spel met ritmisch gestamp. Charles en ik volgden de waanzin van zijn melodie, we verloren onszelf in de beweging. De wereld vervaagde.
Licht!
Onopgemerkt was het ochtend geworden. Het galgenkoord had zich om mijn polsen gewonden. Het rechterbeen van Arthur stampte eenzaam zijn ritme. Paul liet slechts Rome achter. Als verlamd keek Charles me aan. Ik zorgde voor een snelle ontknoping uit de galg, maar alle hulp was te laat. Zijn adem stonk naar alcohol.
Ik kuierde verder op de piccolo, tot ik de indruk had een vijver in de verte te zien. Een vrouw stond zich te wassen. Aan mijn voeten lag een picknicklaken. Édouard zat daar doodleuk met een poedelnaakte dame te praten. Ik voegde me bij hen voor het ontbijt. Met een weids gebaar verhaalde Édouard over de gesyphiliseerde samenleving. Ik dankte voor het smakelijk bloot, groette de brodenvrouw en verder ging de tarantella.
Bij de vijver ontwaardde ik niet één badende vrouw, nee, wel vijf. Eén man stond vergenoegd op hen neer te kijken. Ik vatte Auguste, want hij was het, onverwachts bij de hand en trok hem mee in mijn woeste paringsdans. Hij ontstal mij enige haren en maakte er zich penselen van. Hij verklaarde me oprecht dat hij, misschien, er eindelijk wat van begon te begrijpen.
Door eenzaamheid omvangen walste ik over het landschap. Bloemen spatten voor mij uiteen, planten braken onder mijn genadeloze voetzolen. Bij mij voegde zich Tristan, die slechts liefde voor het gele had. Wie kan hem ongelijk geven? Hij was eindelijk van zijn ziekenstoel vrij, hij bleef daarom niet lang bij mij.
Frontaal naderde mij nog een mensenhater: Isidore, die zich koortsachtig een weg baande. Hij plantte me twee messen in het gelaat, de een was goed, de ander kwaad. Reutelend zeeg hij ter aarde neer en werd daartoe gauw besteld.
Het ritme was ik kwijt, ik strompelde, modderde maar wat aan. Daar kwam alreeds de regisseur, ik hing eraan. François deelde me mee dat mijn ontslag nog hangende was, waarna hijzelf spoorloos uit de geschiedenis verdween.
Ik kuchte bloed op. Mocht ik hier nog even blijven, maar nee.
Ik was weer dichter bij de aarde.

Geen opmerkingen: