zondag 14 september 2008

Hymne voor leerkrachten Nederlands die hun leerlingen wel eens een sappige brok herschrijvingsstilistiek willen voorschotelen

Het begon me danig op de zenuwen te werken: huisstofmijt voerde een niet aflatende oorlog tegen mijn afweersysteem, ik voerde een hopeloze strijd tegen een acuut geval van insomnia, de regen voerde een nietsontziende reeks aanvallen uit op het gehorige bungalowdak en tot overmaat van ramp begon de Muze als een wulpse minnares aan mijn oor te sabbelen. Kortom, te veel voor een hobbit om te dragen, hetgeen het feit dat ik geen hobbit ben wel zeer jammer maakt, vooral gezien ik integendeel behoor tot het meest corrumpeerbare aller rassen en als enige keuze het, onder zuchtend verzet, opnemen van mijn kruis en me naar de deur te begeven met als ultieme doel buiten te gaan rondbanjeren. Trots op het feit dat ik reeds in dit vroege stadium een zodanig lange zin uit mijn onwillige pols had weten te laten glijden dat mijn lezerspubliek reeds nu geheel Brechtiaans vervreemd zou zijn, maar daardoor wel in de mogelijkheid verkerende om gewag te maken van enige mentale moeheid, legde ik mijn hand op de koele deurklink, duwde hem naar beneden en opende zo de deur naar frissere, nattere, onbekendere, maar veelal donkerdere oorden.
Gaande over de donkere paden beleefde ik allerhande doldwaze avonturen, ontmoette ik enkele dolkomische, doch geheel van diepgang verstoken nevenpersonages, liep ik een keer teveel een gebroken hart op omdat de hoofse minne die ik zo chivalresk wist te hanteren nu echt wel démodé is en verrichte ik zowaar, hoewel niet steeds met mijn gehele medeweten, noch intentie, enige grootse, doch in het grote verhaal van de wereldgeschiedenis als marginale gebeurtenissen te classeren, heldendaden. Helaas is dit noch de plaats, noch het uur om hiervan te verhalen, maar deze irrelevante wetenswaardigheden staan wel ergens anders vermeld, namelijk in de Kronieken, wat stiekem ook weer niet helemaal waar is, want daar kan je nauwelijks meer ontdekken dan hier beschreven staat, waarop je, voor meer details en alle andere dingen die me overkomen zijn, dan weer wordt doorverwezen naar het Grote Boek der Verschoningen, dat, waarvoor uiteraard onze welgemeende excuses, onder de wrede tand des tijds tot stof is vergaan, hoewel de redactie steeds open is voor archeologen en andere gelukkige vinders die nog de hand hebben weten te leggen op dit essentiële stukje geschiedenis in de marge.
Contemplerend over het feit dat het op zich verbazingwekkend was dat in mijn lunatische mijmeringen nog steeds geen enkele obscure muziekverwijzing te bespeuren viel, botste ik tot mijn grote geluk tegen Louis Couperus op, aan wie ik dan meteen diets trachtte te maken dat hij onmogelijk een Nederlander kon zijn, gezien de uitlatingen van een dierbare vriend van mij die zelf naar alle objectieve, empirische gegevens gemeten wel degelijk tot het genoemde luidruchtige volkje behoort, waarop die beste Louis me er fijntjes op wees, met een allerbeminnelijkste, doch wellicht enigszins sardonisch, glimlach om zijn lippen, dat hij, zo hij iets was, hij volgens de rudimenten van het territorialiteitsprincipe dan toch Hagenaar was, waardoor, in zijn visie, elke aanspraak op het feit dat hij moest houden van éénwoordszinnen die een drieletterwoord met de betekenis "vrouwelijke geslachtsdelen" behelzen, onherroepelijk deed vervallen. Onzin.

Geen opmerkingen: