dinsdag 23 oktober 2007

Spoken

Rillend betrad je de douche. Je was zo klein, zo kwetsbaar. Je dook helemaal in elkaar, je schouders naar voor gebogen, je armen gekruist voor je lichaam. Doodsbang was je, doodsbang voor deze gezamenlijke douche, doodsbang voor jongens die allemaal groter en ruwer waren, die vast allemaal al wel schaamhaar hadden, die je vast zouden wegkijken, je uitlachen, je wegpesten. Alweer.

Je schuifelde voetje voor voetje verder. Slechts één muur scheidde je nog van de douches waar anderen nog onder stonden. Je treuzelde, je talmde, je probeerde de anderen de kans te geven al klaar te zijn als jij daar naakt moest staan.

Plotseling kwam hij de hoek om, net hij. Waarom, waarom net hij? Net degene die je al had lastig gevallen terwijl jullie buiten stonden te wachten tot de leerkracht de deur van de kleedkamer kwam opendoen. Net degene die je oren al had zitten bepotelen alsof het naakte vrouwenborsten waren. Net hij.

Je drukte jezelf tegen de muur, zo onopvallend mogelijk, je hoopte dat hij je gewoon zou negeren, dat kon je verdragen. Als iedereen je maar gewoon negeerde. Maar een vette grijns verscheen op zijn dikke lippen. Hij stapte op je toe - "Hey schat" - en tastte in je kruis. Daarna verdween hij, jou achterlatend met je sidderingen, met je afschuw, je gruwel en je ongeloof. Minutenlang bleef je ineengekrompen staan, tot het stil werd in de kleedkamer. Pas dan griste je je kleren bijeen, wikkelde ze rond je onteerde lichaam en vloog je de deur uit, de school uit, op de fiets en weg, weg, weg. Naar huis, naar veilig, naar naïef en gelukkig. En thuis hield je het niet meer, snikkend stortte je neer, een hoopje ellende, vies, vuil, verkracht.

En de tranen vermochten niet de smerigheid weg te wassen. En de tijd stompte je af en maakte je cynisch en naïef was vermoord. En de spoken bleven en je was weer een beetje gestorven.

zondag 21 oktober 2007

Ruim

Ingebolsterd in mijn schild van muziek betreed ik het gruwelijkste rijk van het openbaar vervoer: de premetro op het spitsuur. Overal mensen, lichamen die om me heen drummen, de massa gaat uit de bol en de beste plaatsen zijn al lang bezet. Telkens er een tram passeert vindt er een bijna magische uitwisseling plaats: de tram spuwt een horde gejaagde exemplaren van het menselijk ras uit en die slagen er op een mij geheel ondoorgrondelijke wijze in de stuwende golfslag die de tram bestormt te doorworstelen om veilig aan de roltrap te komen. Vervolgens trekt de tram weer op en is er slechts nog geschraap van metaal als een eerbetoon aan degenen die zijn heengegaan.
Een twee, een twee! Ditmaal heb ik niet de tijd om me af te vragen wie deze drukte dirigeert, ik stort me zelf heldhaftig in het strijdgewoel. Als in een trance bereik ik uiteindelijk de tram en? Verrassing! Ruimte, wat een ruimte. Ik zet mezelf rugwaarts, dat zijn weinig populaire plaatsen.
Terwijl de muziek zijn werk van rust en verzachting op me uitwerkt verval ik in mijn favoriete tijdverdrijf: observatie. Helaas, weinig speciale mensen op deze tram. Niemand valt echt uit de toon en knappe vrouwspersonen zijn er ook al niet bij. Niet dat ik daar naar zou kijken natuurlijk. Natuurlijk.
Maar een rust blijft niet duren. Enkele haltes later is het aantal vrije plaatsen bijna volledig uitgedund en ik zit technisch gezien op een plaats voor twee personen. Een dikke middelbare scholier van vermoedelijk Indische afkomst komt tot dezelfde conclusie en ploft naast mij neer. Hij is wel echt dik. Ik word tegen de ruit van de tram geperst.
Denk blije gedachten, denk niet aan dat lichaam dat veel te dichtbij is en adem beneemt en verstikt en verplettert en denk muziek, muziek maakt rustig, concentratie, nee, ik stik niet, niet hyperventileren, dat is niet nodig, ik...
De tram vult zich nog verder. Zelfs mijn ogen kunnen nog maar weinig open plekken ontdekken. Al mijn zintuigen worden samengetrokken in dezelfde nerveuze kromming, de kakofonie overspoelt me en ik verlies de controle, de partituur ontglipt me, ik word een valse noot en ik val, ik val, ik val en ik zak door de vloer met een paukenslag. Ik wapper hulpeloos met mijn armen, ik blijf vallen in dit eindeloze gat, in deze eindeloze ruimte die me verstikt. Mijn adem verliest het ritme, versnelt, slaat de rust over en hobbelt ongecontroleerd weg.
Dan, net als de situatie echt precair dreigt te worden, de redding: Sportstraat. Ik keer terug tot mezelf, veer recht, ontvlucht de bomvolle tram en met een grote sprong kom ik op het lege perron terecht. De terreurtram spoort weg, ik kijk rond en zuig een diepe teug mensenloze lucht in. De solo kan weer aanvatten.

zondag 14 oktober 2007

O, de vrouw


Als het maagdelijk witte
Waaraan ik mijn woorden toevertrouw
Was je
En je lach.

Gil, het lichtje wel.
Gal spuwde ik
En voelde me zowaar bijna schuldig.

Maar mijn papier bleef leeg.
Maagdelijk gevuld.



Ik ben vast een vriend van Boudewijn
(Niet royaal; groot)
Met die gouden oorbel
En je lach,
Als na de eclips.

En lachen was alles,
want zelfs denken
zou een misdaad zijn geweest
tegen louter glimmer.

Maar een mooiere tweeling
Ben ik nog niet tegen gekomen.



Ik ben drie apen geweest
En daar win ik niets bij.
Ik was ook nog een schildpad
Later, eerder en tegelijk.

En als de zomer ging je
En kwam je
En ik was een boer geworden.
En je ging en kwam en ik was een trieste schildpad.

Maar het was nooit meer.



Je had een naam
En die was twijfel
Je vroeg me drie keer waar
Ik woonde waar dat
lach.

En ik wist het niet meer.
Ik was drie maanden out
en klom in mezelf
om op mijn takken te rusten
te vluchten
Ja, ik wilde een
Loer draaien.
Stilletjes.

Maar ik heb het overleefd.



Ik ben niet meer van stand
Al staat me dat misschien
Sinds diens dagen.

Is mijn tong gal
De jouwe veeleer rad,
Vermaakt mijn sardonische grijns
Tot zonneschijns.

En met je drugtrip
kan je blijven gaan.

Maar ik blijf lekker neerslaan.



Een dans om te vergeten
Een dans om te herinneren
En ongebonden had ik meegedanst
Stijlvol.

En je lach, liep, zat
En ik beschonken dwaas.
Misschien, ongedacht,
Speelt de gedachte door.

Maar de grap die ik wou maken
Laat me weer...

Wacht, er is een woord voor, werkelijk waar

O ja, sprakeloos.



Het begin is lang zoek
En toch gisteren
Een symbiose, een verontschuldiging
Een eind en een eindeloosheid
En het houdt niet meer
Want ik wel, zonder thee.

Triviaal onuitwisbaar,
Levensadem stof tot discussie
En het zachtaardigst breekijzer
Bekomt het beste resultaat.

Maar de sleur zal bedrogen uit komen.