woensdag 2 oktober 2013

Een boek kaarten / Een kan wijn

Hoe hypnotiserend je ook dansen kan, ondertussen drinken is geen sinecure. Een druppel witte wijn is ontsnapt terwijl ze aan haar glas nipte. Eén glinsterende druppel die nu haar vel bereist, dat zachtjes glimt van een laagje zweet. Van haar mondhoek gaat hij naar haar kin, terwijl ze behaaglijk haar hoofd achterover legt in de muziek. Van haar kaaklijn gaat hij over haar hals, waar je de slagader ritmisch kan zien trillen. Haar sleutelbeen drijft de wijndruppel naar het midden, terwijl hij even het licht vangt van een spot die door de woelende massa priemt. Daarna wijkt hij lichtjes af naar haar linkerborst, accentueert haar wiegende beweging en verdwijnt met een laatste weerkaatsing van de spot uit het zicht, net onder de witte bloem die daar op haar kleedje gespeld zit.

Valavond. Broeierig. Een lome saxofoon drapeert zich over het park. Ik zet de plateau met drinken voor de muzikanten neer. Drie mojito’s, een malibu en een tequila sunrise. Niet de meest geïnspireerde keuzes ooit, maar ze zijn een cubanismogroepje, geen fijnproeverscollectief. Hun soundcheck zit er net op. Voor ze een klein uurtje later beginnen te spelen zal ik hen nog drie keer hetzelfde brengen.
De gezinnen die overdag de dienst uitmaken in het park ruimen baan voor groepjes twintigers. Kortgerokt, in strakke hemdjes gestoken, met zwierige jurkjes; veel tijd om hun soldenaankopen te bewonderen krijg ik niet, want de bar wordt stevig bevraagd.

Donkerder is het wel geworden. Koeler niet echt. Ondanks hun intussen – al weer een vijftal cocktails verder – lichtelijk beschonken toestand blijven de artiesten lustig verder spelen. Hun tijd is eigenlijk al verstreken, maar geen mens maalt erom. Hoewel, hier en daar vertrekken toch al wat feestvierders, al dan niet in het gezelschap waarmee ze toekwamen. Voornamelijk niet, eigenlijk.
“Ruik jij ook de wijn zo sterk? Alsof er een fles is leeggegoten op de toog.”
Uit het niets staat ze voor me. In het licht van de bar zijn verschillende wijnsporen zichtbaar van haar mond naar haar borsten, die ze pront vooruit duwt. Het kan onmogelijk dat ze al die gemorste wijn niet bemerkt heeft. Ik doe mijn best mijn ogen in het gareel te houden, schraap mijn keel, lik mijn lippen.
“Nu je het zo zegt, ja. Niet dat ik het onaangenaam vind.”
Haar wenkbrauwen maken een klein sprongetje bij haar glimlach. Ze veegt een recalcitrante lok achter haar oor.
“Nog een glas, graag.”

Ze valt meteen op. Een helrood kleedje, nauw aansluitend, geen bandjes, blote voeten, donker haar tot net boven de schouders. Ze is alleen. Ik ben net terug onderweg naar de bar van mijn laatste servicerondje aan de muzikanten voor hun set begint. Ze zet duidelijk koers in mijn richting, maar ik heb geleerd dat als mensen midden op het veld een bestelling doen, ze het dan ook in hun bol krijgen dat je hen daar bedient. Dat ze maar net als iedereen naar de bar komt. Ze komt vlak achter me lopen, maar ik been zonder omzien door. Achter de toog zet ik mijn dienblad neer, keer me om en plof mijn ellebogen neer op de bar. Ik verwacht haar daar te zien en wil al vragen wat het mag zijn, maar de woorden blijven in mijn keel steken wanneer ze daar niet blijkt te staan. Ik kijk naast me. Daar staat ze rustig de witte hibiscusbloem te bestuderen die ik vanmiddag heb gered uit de handen van een paar kinderen, die ze blijkbaar hadden gerat bij een bloemenkraam verderop. Een verkoper die de achtervolging had ingezet liet me de bloem houden.
“Een glas witte wijn en deze, graag.”
Ik ben compleet overdonderd door het feit dat ze doodgemoedereerd mee achter de tap is komen staan.
“Wijn kan je krijgen, maar de bloem staat bij mijn weten niet op de kaart.”
Ze pruilt. Ik draai me om en open de frigo om haar een glas wijn in te schenken. Als ik de deur terug sluit zit ze met haar rug naar mij, gebukt, aan haar voeten te frutselen. Ze keert zich weer mijn kant op. De bloem zit op haar kleedje gespeld.
“Het is dezelfde kleur, dus dat lijkt me eerlijk.”
Ze duwt me haar slipje en tweeënhalve euro in handen, neemt het glas over en stapt parmantig weg voor ik iets kan uitbrengen. Ik staar overdonderd naar het stuk lingerie, vloek binnensmonds, frommel het gauw in mijn broekzak en was mijn handen. Mijn baas, ook achter de tap, heeft van de hele episode niets gemerkt. Er wachten nog meer mensen.

In de drukte van het opruimen ben ik haar uit het oog verloren. Het grasveld is intussen verlaten. De muzikanten zijn al lang en breed verdwenen. Met de lampen van de bar knip ik het laatste licht in de omgeving uit. Nu is er alleen nog de straatverlichting, verderop, die hier nog een kleine hint van zichtbaarheid wekt. Het moet op zijn minst drie uur ’s nachts zijn. Het enige geluid dat ik nog hoor – het geruis van de occasionele auto verderop registreer ik al lang niet meer als geluid – is de fontein die lustig doorklatert. En dan zachtjes, erdoorheen, terug dat luie, sensuele saxriedeltje. Mijn nieuwsgierigheid is geprikkeld. Dichter bij de fontein hoor ik de melodie beter. Er drijft iets in het bassin. Ik kniel op de rand om het beter te kunnen zien. Het lijkt op een bloem.

“Hoe lang heb je onder de douche gezeten?”
Ik schokschouder. Geen idee.
“Heb je meteen toen je thuiskwam muziek opgezet?”
Voor de zoveelste keer prevel ik mijn onwetendheid.
“Je bovenbuur zei dat hij muziek bij je hoorde vanaf halfzes. Hij is er zeker van dat het bij jou was, want niemand anders in het gebouw houdt van jazz. Het is een kwartier, hoogstens twintig minuten wandelen van het park naar je appartement.”
Langzaam maakt misselijkheid zich van me meester. Ik blijf gefixeerd op de gruwelijke tegelvloer, zelfs al gaat al het zwart en wit ervan aan het dansen. De inspecteur reikt over de tafel en duwt mijn kin omhoog, zodat ik hem moet aankijken. Ik vang een korte glimp op van de witte onderbroek, die ze uit mijn handen hebben gewurmd nadat ze me vanonder de douche hadden gesleept. Ik sla mijn blik neer zodat ik alleen de gore kruimels in zijn snor zie.


“Wat heb je in die twee uur gedaan?”