dinsdag 29 maart 2011

Vergeelde noodkreet

Ik heb nog nooit iemand verteld van mijn sluipend vermoeden, mijn verdenkingen aan het adres van mijn ouders, mijn geloof in hun slinkse plan. Ik ben er echter van overtuigd dat ze het willens en wetens ten uitvoer hebben gebracht in mijn rigide opvoeding, o miserabele ik. Waarschijnlijk ligt het in de eerste plaats aan mijn vader, die het uit louter nieuwsgierigheid moet hebben gedaan. Zo is hij wel. Het zal hem misschien wel wat tijd gekost hebben om mijn moeder om te praten, maar nu ook weer niet zoveel. Zij is net zo min vrij te pleiten als hij.
Sta me toe, onbereikbare vinder van dit vodje, u mijn onfortuinlijke toestand te schetsen alvorens ik iets onverstandigs doe.

Ik ben enig kind. Naar het schijnt zijn enige kinderen rotverwend. Over een gebrek aan aandacht heb ik inderdaad niet bepaald te klagen, helaas. Die aandacht was jammer genoeg van nogal protectieve aard: ik ben steeds volkomen afgeschermd van de wereld. Ik heb thuisonderwijs gekregen tot dit jaar. Nu zit ik sinds een drietal maanden op de universiteit en is de wereld met verwoestend geweld over mijn angstige ogen gestort. Maar laat ik niet al te gauw naar het nu willen reiken. Ik heb namelijk ook een zeer gecensureerde opvoeding gehad. Het zal u gauw genoeg duidelijk worden wat mijn droefenis is, wanneer ik vertel wat mijn ouders zorgvuldig bij me hebben weg gehouden. Ik heb geen enkel boek mogen lezen, geen film mogen zien, nog geen magazine, waarin vrouwen die een rok droegen positief of aantrekkelijk werden weergegeven. Mijn moeder heeft ook nooit ofte nimmer een rok gedragen. Nochtans ben ik er ten zeerste van overtuigd dat mijn vader rokken mooi vindt bij vrouwen. De gevolgen van deze wrede indoctrinatie laten zich vlot raden. Ik ben me er zelf natuurlijk nooit van bewust geweest. Ik beschouwde de rok eenvoudigweg als een onhandig attribuut, iets voor heksen, die sowieso niet bekend staan om hun smaakvolle, praktische kleding. Groot was mijn verbazing toen ik voor het eerst de voordeur van ons huis verliet: lang niet alle vrouwen droegen rokken, maar zeker een veel te substantieel gedeelte om allemaal heksen te kunnen zijn. Even overwoog ik de mogelijkheid dat het een soort van ouderwetse gril was, iets wat generaties voor ons om onduidelijke redenen nog deden, maar waarvan mijn progressieve ouders mij gelukkig hadden weten af te schermen. Ik moest die mening wel herzien toen ik op de universiteit aankwam: ook hier lopen een heleboel meisjes rond die rokken dragen.
Ik besef nu wel dat het aan mij ligt, maar ik kan met geen mogelijkheid begrijpen wat ze in zo een vod zien . Evenmin kan ik zelfs maar beginnen te vatten waarom mannen vrouwen aantrekkelijker vinden in rokken of kleedjes. Ik heb met enige voorzichtigheid een aantal anderen uitgehoord en zelfs degenen die liefst vrouwen met broeken zien - ze zijn sowieso al behoorlijk in de minderheid - onderkennen een soort enorme aantrekkingskracht van die kledingstukken. Ik verkeer dus in de rampspoedige toestand grosso modo de enige man in het kosmologische bestel te zijn die vrouwen in rokken welhaast weerzinwekkend vind.
En als er dan eindelijk eens een sportief type is, of een meisje dat gewoon graag makkelijke jeansbroeken draagt, dan blijken ze stuk voor stuk bij gelegenheden toch onweerstaanbaar aangetrokken te zijn tot allerhande kleden.
Bespeurt u mijn getergde onrust? Eet dit briefje op, sta mijn ongeluk toe verzwolgen te worden, lang, zeer lang nadat mij hetzelfde gebeurd is.

maandag 28 maart 2011

Ring rond Brussel

Komisch dat we net naast elkaar zijn terechtgekomen in de vrolijke vrijdagavondspits. Ik zat trouwens net nog aan je te denken. Je lijkt namelijk al heel de week in een niet aflatende bipolaire lus te zitten: het ene moment dartel je uitgelaten door de lentegloed, het volgende moment lijk je alweer het gewicht van de schuld van vijf generaties wereldbevolking mee te slepen.
Ik vraag me af in welke fase je nu zit. Je houdt niet van auto's, zeker niet als ze zo stampvol zitten als dit exemplaar, waar jij zo te zien met een schoenlepel bent ingewrongen. Lig je daarom dan maar te slapen? Helaas ben je je daarom ook volkomen niet bewust van mijn aanwezigheid. Nog zoiets, je negeert me wel vaker de laatste tijd. Weet je zeker dat je op nieuwe kansen wacht? Maak je niet eenvoudig gretig gebruik van elke mogelijkheid om me te ontlopen? Er kunnen nauwelijks blikken van af, je hand heffen in vriendelijke groet is al helemaal uit den boze. Zullen we ooit nog van aangezicht tot aangezicht van woorden wisselen. Ik mis je voortdurende dwaasheid, je scherpe sarcasme, je dolle associaties. Ik wil me niet slechts in verstorven woorden tot jou richten.

Je ziet er zo grandioos uit, vanachter in de auto, alsof je honderd oorlogen zou kunnen beginnen.
Zwaai! Zwaai dan naar me! Als je zwaait kan ik deze brief vernietigen.
Alsjeblieft, zwaai dan.

E.

vrijdag 25 maart 2011

Absolutie tussen kleine tekst en atheïstische stervensoverwegingen

Er is een deel van me dat je nooit zult kennen, ik zal het je nooit tonen. Angstvallig zal ik het verborgen houden voor je heerlijke, al te nieuwsgierig priemende ogen. Ook als ik nader, houd ik je van verre. Geen glimp wens ik je ervan te laten opvangen, vermoedens zullen je enige deel zijn. Dat het probeert te praten is evident, maar ik zal het bewaren waar het hoort als gekoesterde droom: in eeuwige slaap. Juist omdat ik.

Ik ben vrolijk en jij aantrekkelijk. Liefelijke vogeltjes fluiten een waltz. We zijn noodlottig op elkaar gebotst en je hangt al in mijn armen. We kunnen niet anders meer, nu moeten we wel dansen. Onze voeten dragen ons, wars van de verdwaasde blikken van grijze omstanders. Gelukkig weten we allebei toeten noch blazen van stijldansen. Misschien is het wel ons rekbare begrip van de waltz die ons op zoveel verraste aandacht komt te staan. Behendig slalommen we tussen drummende mensenmassa's en ronkende auto's door. Plots opduikende trappen richting Schelde vermogen ons niet van blijvende chorea te weerhouden. We dreigen keer op keer van de blauwe steen te tuimelen, maar ik zal je niet laten vallen.

Maar het moment komt nooit.

Et ben y en a encore

Loom staart hij naar het plafond. Hij hangt onderuit in de zetel, terwijl rondom hem het uitgestelde werk zich in almaar hogere, urgentere torens opstapelt. Verveeld knippert hij met zijn ogen. De lucht lijkt zwaar, bijna tastbaar. Geluiden van de broeierige stad die zijn beklemmende appartement omsingelt wringen zich vertraagd, verrekt doorheen die dempende stroop. Moeizaam ontvouwt hij zich uit zijn coconhouding. De overweldigende leegte weegt met het volle vermogen op zijn stijve schouders. Onuitgesproken woorden wentelen lispelend om zijn kloppende hoofd. Misnoegd slentert hij naar de frigo. Het licht ervan weigert dienst, wat het eigenaardige gevoel opwekt dat de ijskast überhaupt niet aangesloten is. De laatste slok ice tea die zich nog in deze armoedzaaierskluis verschool smaakt ook niet bevrijdend koel, maar eerder woestijnstoffig. Met een geeuw die halverwege zijn ribbenkast blijft hangen sleept hij zich terug naar de zetel. Vanuit de hoek van de kamer dromt de beschuldigende schermbeveiliging op hem toe. Roerloos hapert hij tussen computer en zetel. Dan, met een plotse, bruuske opstoot van energie, ploft hij in zijn bureaustoel en beroert de muis. Drie documenten dringen zich stante pede aan hem op. Zijn korte bevlieging van elan vloeit alweer weg, de moed sijpelt hem door de poriën. Zijn handen kruipen als onwillige slakken naar het klavier en slaan willekeurige toetsen aan. Volkomen lusteloos vult hij twee pagina's met lege tekens. Het geratel suist om zijn onfortuinlijke oren. Onder het slaken van een diepe zucht verwijdert hij het zinloze document. Hij draait zich weg van het bureau. De verstikkende muren zweten condens. Het bibberige plafond glibbert naderbij, wordt onderweg immer smaller. Ademen kost almaar meer kracht, de lucht lijkt vergeven van lood en vergif. De ramen krimpen ineen, het buitenlicht flikkert als een stervende tl-buis. Machteloos stort hij op zijn knieën, op zijn aangezicht, verschrompelt hij tot foetus. Hij heeft nog nooit zo veel sympathie gehad voor de rampzalige kat van Schrödinger.

donderdag 3 maart 2011

Carrefour Lange Lozanna

Ik zie je wel. Het elektrisch oog van de schuifdeur ziet je niet. Je hebt zojuist gevoelig ingekocht aan bier. Als er een heel rek bier is om naar te kijken, merk jij natuurlijk niets van de omgeving. Anders had je misschien gezien dat ik aan het einde van het gangpad naar je stond te kijken. Nu heb je je oortjes al weer in zitten. Je tred verraadt een goed humeur. Dat heb je al heel de dag, omdat de zon schijnt. Nochtans heb je gezwegen, heb je zinnen die je al vaak door je hoofd hebt laten malen daar onrustig laten zitten. Zelfs dat heeft je door de lente aangewakkerde vrolijke luim niet kapot gekregen. Je rekent vast op nieuwe kansen. Het ziet er naar uit dat die veelvuldig zullen zijn.
Heb je gegrijnsd toen je naar het bordje "Lange Lozannastraat" keek? Aan "lange hosanna" gedacht? Met een volksdanshuppelpasje spring je heen en weer tussen straat en trottoir. Een tiener op een fiets kijkt je wat bevreemd aan en proest het uit als je voorbij bent. Door de genadige zonnegloed op je gezicht ontgaat het je volkomen.
Je steekt de Mechelsesteenweg over, ik ga hier naar rechts. Jammer dat je het te druk hebt om samen met mij de pollen op te snuiven aan de Harmonie. We konden misschien zelfs naar het stadspark gaan, op dit uur is dat nog niet te raar.

We rekenen dus allebei op andere tijden, andere kansen. Morgen misschien weer?

T.

R 008, Stadscampus Universiteit Antwerpen

Het leek me het makkelijkst onze briefwisseling zo aan te vatten. Jij hebt op dit moment nog geen flauw idee dat we elkaar überhaupt gaan schrijven, maar ik reken er wel gewoon op. Ik zie niet in waarom je zou weigeren.

Zo, daarmee bedoel ik: terwijl ik je zie. Ik zit twee rijen hoger dan jou en bemerk je rusteloosheid. Je gaat onderuit hangen en weer recht zitten, je speurt het lokaal af naar alles en niets - misschien vooral naar iemand die terug kijkt. Dan kan je diens blik vangen en telkens het geheim spelletje staren winnen. Daarna maak je je vast ongerust dat je hen een beetje bang maakt, die andere staarders, of dat ze je op zijn minst een vreemde vogel gaan vinden. Dan kijk je weer even naar de docent en dan naar buiten. Uiteindelijk gaat je blik altijd weer naar buiten, bijna alsof je het hier niet leuk vindt. Een indruk die je daarnet nog versterkte, toen je een sudoku zat te maken. Die is ondertussen al lang en breed af. Nochtans weet ik dat je hier met plezier zit. Met dubbel plezier, zelfs, en af en toe een beetje wroeging.
Eigenlijk ben ik wel een tikje beledigd. Je hebt voor nagenoeg iedereen veel aandacht - en voor sommigen nog net iets meer - behalve voor mij. Mijn blik heb je nog geen seconde gevangen om een partijtje staren aan te gaan. Missen we elkaar telkens nipt? Ik heb nagenoeg voortdurend naar jou gekeken. Of toch zeker wel drie kwart van de tijd. Ik dacht toch wel dat ik genoeg voor je betekende om minstens één keer een spelletje staren te worden vergund.

E.