dinsdag 15 februari 2011

Beginselverklaring

Disclaimer: Aan deze tekst hebben geen journalisten meegewerkt.

De roman is failliet. Een al te moderne constructie, die wanhopig greep tracht te houden op exact de aalgladde werkelijkheid die ze thematiseert. Wij kunnen haar genieten, maar hebben haar stem niet langer van node. Er is geen langgerekte inkijk in rationeel, psychologisch gestructureerde levens meer. Nu hebben we nood aan personages die we nog maar net hebben ontmoet, wier beweegredenen we nauwelijks vatten, maar van wie de pijn en de vreugde ons toch in grote bewoordingen in het gezicht worden gesmeten. Net zo plots als hun verschijnen willen we hun verscheiden meemaken, hen desondanks voor eeuwig in ons insluitend. Niet het flauwste benul komt ons toe over hoe het hen verder vergaat. Slechts hun ene moment, die tel mag ons tekenen en diepe, diepe wonden slaan. Verklaar ons de onzekerheid niet, steun slechts de aarzel.

Het is wel komisch het meervoud te hanteren als was ik de stem van een literaire stroming of meer nog, een generatie. Daar praat ik echter lang noch luid genoeg voor.

Drie-eenheid en tabak

Meewarig staart hij naar de filmposter. Die is nogal dwaas, eigenlijk. Een jonge vrouw zit tussen twee jongens – broers, zowel in de film als in het echte leven – die elk een hand op één van haar benen hebben, waarbij hun armen elkaar kruisen. Een drievoudig snoer zoals het om problemen vraagt. Hij keert zich naar de andere twee. “Eigenlijk”, grijnst hij, “hebben we een soort morele verplichting om deze film te gaan zien en heel de tijd ook zo te zitten.”
Twee uur later vervloekt hij zichzelf.

Die vreemde macht die uitgaat van het wezen vrouw. Het lijkt nauwelijks eerlijk. De strijd is bij voorbaat gestreden. Een soortement eeuwigdurende Apocalyps. Het einde, eindeloos.

Rondom hen wordt er geschoten. Kanonnenvuur zorgt voor een voortdurende reeks explosies. Sommigen schrijven dan een traktaatje dat niemand begrijpt. Deze twee gaan gewoon op de vuist, wat niet veel begrijpelijker is.
De oermoeder dept vriendelijk hun wonden, aait hen liefdevol over de bol. Haar decolleté is diep. Ze grijnzen schaapachtig naar elkaar.

Er is iets oneerlijks aan arbiters. Het is moeilijk hen een klap te verkopen zonder dat ze het zelf gezien hebben of hen onaardige dingen over het beroep van hun moeders naar het hoofd te slingeren. Ze spelen als het ware nog een klasse hoger, een andere sport met een eigen competitie.

Ze hangen op de reling van het enorme schip. Een sigaar gaat van hand tot hand. Ze legt haar hoofd lachend in haar nek, ze vindt het leuk dat haar adem stinkt. De twee mannen kan het niet schelen, hun adem verraadt altijd sigaren. Met het invallen van de schemering is het schip al ver noordwaarts geraakt. De te snel dalende temperatuur is de stille bewijsvoering.
Onder het kapseizen spelen ze lustig voort. De gasten hebben betaald voor een luxecruise met live muziek, of dat nu is terwijl ze rustig aan whisky zitten te slurpen in de bar, of terwijl ze in opperste paniek proberen een plekje in een van de schaarse reddingsboten te bemachtigen. Ze zien haar tussen de mensenmassa glippen, wegdansen over het water. Ze zouden allebei durven zweren dat dolfijnen vrolijk om haar heen cirkelen, maar dat is niet zo, dus dat doen ze dan ook maar niet. Ze kan trouwens ook helemaal niet op het water lopen. Nu ook zij getweeën broederlijk natte voeten krijgen mag de muziek er rechtens mee uitscheiden en kunnen ze haar om ter gentlest bemannen in hun toeschietelijkheid om haar boven water te houden.
Als ze twee maanden later worden teruggevonden slapen de broers naakt tegen elkaar aan. Haar afgekloven gebeente vormt een luguber schrijn in hun iglo.

Ze houdt de wapperende vlag hoog boven zich uit. Haar borsten zijn ontbloot geraakt. Hij kijkt zijn broer, zijn gelijke aan. De cavalerie chargeert.